VI
motieven aan, dat in de niet zelden voorkomende gevallen, vi
dat het wethouderssalaris vrijwel de eenige bron van inkom- h
sten vormt, een oogenblikkelijke vermidering van 25% der z;
inkomsten te veel moet worden geacht, terwijl overigens de
cumulatiebepalingen van artikel 5 de positie zoodanig hebben pi
verslechterd, dat er alle reden is op dit punt eenigszins ruimer te
te zijn. t. v<
De voorstanders van handhaving van het bestaande kunnen ei
de bezwaren der voorstanders van het ruimere afloopende C
pensioen niet deelen; zij meenen, dat een directe aftrek van m
25% gerechtvaardigd is. h(
Als basis van het afloopend pensioen stelt de Commissie lij
eenstemmig voor, de jaarwedde, die op het oogenblik van te
aftreden genoten werd, aangezien dit het redelijkste voor- he
komt. Aldus zou het echter mogelijk zijn, dat een wet- W'
houder, die langen tijd op een bepaalde jaarwedde zijn ambt lij
heeft vervuld en zeer kort na een jaarwedde-verlaging af- ve
treedt, schade lijdt in zijn afloopend pensioen, waarvoor i.e.
toch geen aanleiding bestaat. De zinsnede aan het slot van
het artikel tracht dit te ondervangen.
Artikel 2. or
Dit artikel regelt het pensioen, dat levenslang wordt uitge
keerd en in tegenstelling tot het pensioen van artikel 1, dat
na een bepaald aantal jaren ophoudt, voortdurend pensioen
wordt genoemd. en
De regeling is gelijk gebleven aan de bestaande. De bedoe- lid
ling echter is op eenige punten verduidelijkt. Zoo wordt uit
drukkelijk aangegeven, dat de leeftijd van 60 jaar moet zijn I* du
bereikt bij het aftreden, wil men voor dit pensioen in aan- Hi
merking kunnen komen. Eveneens komt tot uitdrukking, dat ke
de diensttijd van 12 jaren niet onderbroken mag zijn geweest. pe:
In de bestaande verordening komt het woord ,,achtereenvol- voi
gend" niet voor. De Commissie meent echter, dat dit altijd ko:
de bedoeling geweest moet zijn, aangezien iemand, die uit i te