II
BIJLAGE I.
Het eerste doet de uitkeering per inwoner, welke aanvan
kelijk ƒ9.09181 bedroeg, doch bij de wet van 22 December
1933 (Stbl. Nr. 716) teruggebracht was tot 7.81896, verder
terug loopen tot ƒ4.19717. Hierdoor is de totale uitkeering van
375.669.75 over het jaar 1934/35 gedaald tot ƒ206.408.31
voor het jaar 1935/36. Evenwel wordt het verschil ad
169.261.44 niet dadelijk ten volle toegepast, doch ingevolge
de nieuwe garantiebepaling voor het eerst over het eerste
jaar (1935/36) slechts voor 1/10 en vervolgens jaarlijks 1/10
meer. Voor 1935/36 ontvangt Breda mitsdien ƒ206.408.31
9/io X 169.261.44 ƒ358.743.61, waarvan ten bate
van 1935 komt of 269.057.70 (volgnr. 5 A.) Bovendien
komt nog ten bate van dat jaar 34 der uitkeering over
1934/35 (volgnr. 5 b.)
Verder brengt dit wetsvoorstel wijziging in de belasting
heffing wegens rangschikking der gemeente in de 2e klasse
der fondsbelasting. Deze belastingbron, waarvan de op
brengst voor het belastingjaar 1934/35 door den inspecteur
der directe belastingen laatstelijk geraamd werd op 46.000.-
komt te vervallen en wordt vervangen door een uitkeering
uit het gemeentefonds van 3.per aangeslagene, zijnde
bij een geraamd aantal aangeslagenen van 13500 ƒ40.500.
Van deze uitkeering komt 2/3 ten bate van de begrooting
1935 (zie volgnr. 170 A.)
Resumeerend beteekent dit wetsontwerp over 1935/36 voor
deze gemeente een inkomstenvermindering van !/10 X
169.261.44 (ƒ46.000 40.500) ƒ22.426.14.
Wat het tweede hierboven vermelde wetsontwerp betreft,
dit heeft ten doel voor de jaren 1935 en 1936 een betere
verdeeling tusschen de gemeenten onderling en tusschen het
Rijk en de gemeenten van de jaarlijksche lasten, voortsprui
tende uit de voorzieningen ter zake van werkloosheid. Hier
toe wordt ingesteld een fonds ten behoeve waarvan een
deel van het aan de gemeenten bij de financieele verhou
dingswet gelaten belastinggebied wordt geannexeerd en
waarin tevens vloeit een bijdrage van het Rijk. Uit dit fonds