No. 54.
2
ONTWERP-BESLUIT.
De Raad der gemeente Breda;
Gezien de aanvragen van de besturen der op aangehechten
staat vermelde bijzondere scholen om voorschot op de ge
meentelijke vergoeding, overeenkomstig art. 101 der l.o. wet
1920 voor het dienstjaar 1936;
Overwegende, dat te zelf der zake voor de overeenkom
stige openbare lagere scholen in deze gemeente over het
laatste dienstjaar, waarover de gemeente-rekening is gesloten,
d.i. over het dienstjaar 1933, per leerling een bedrag is uit
gegeven van 22,20 voor het uitgebreid lager onderwijs en
van 11,02 voor het gewoon lager onderwijs;
dat, ter voorkoming dat de definitieve vergoeding over 1936
minder zal bedragen dan het te verkenen voorschot over dat
jaar, het wenschelijk is te achten het voorschot per leerling
vast te stellen op 70 van laatstgenoemde bedragen of af
gerond op 15,50 per leerling voor het uitgebreid lager on
derwijs en op 7,50 per leerling voor het gewoon lager
onderwijs;
dat het gemiddeld aantal leerlingen over het jaar 1935.
waarnaar het voorschot wordt berekend, achter den naam
van iedere school is vermeld in kolom 2 van bij gaanden
staat;
Gelet op artt. 13 en 14 van het Koninklijk Besluit van 4
September 1923 (S. No. 432);
Heeft besloten:
1. Het voorschot, bedoeld in art. 103, 3e lid der 1. o. wet
1920, over het jaar 1936 voor de op bijgaanden staat ver
melde bijzondere scholen vast te stellen op het bedrag als
achter elke school in kolom 4 vermeld;
2. Te bepalen, dat het voorschot in vier termijnen zal wor
den beschikbaar gesteld en wel einde Maart, einde Juni,
einde September en einde December 1936.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van 1936.
Voorzitter.
Secretaris.