no - 9 - Artikel 19. 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 21, moeten in de scheidingswanden tusschen garages en daaraan grenzende ruimten, al dan niet bestemd tot berging van motorrijtui gen, aanwezige raam-, deur- of andere openingen van een beschermende afsluiting zijn voorzien. 2. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eischen stel len aan de in dit artikel bedoelde afsluitingen. Artikel 20. Kelderruimten mogen niet vanuit garageruimten of daar mede in rechtstreeksche verbinding staande ruimten toegan kelijk zijn en moeten daarvan zoodanig zijn afgescheiden, dat het doordringen van benzinedampen is buitengesloten. Artikel 21. 1. Ruimten, waarin de aanwezigheid van open vuur, de aan wezigheid van andere dan de in art. 28 bedoelde, voor de garages toelaatbare, verwarmingsinrichtingen, alsmede het rooken niet krachtens deze verordening verboden zijn, mogen niet in, naar het oordeel van Burgemeester en Wet houders, rechtstreeksche verbinding staan met garage ruimten; als niet-rechtstreeksche verbinding wordt mede beschouwd de aanwezigheid van een doelmatig op de buitenlucht geventileerd tusschenportaal met zichzelf- sluitende deuren. 2. Burgemeester en Wethouders kunnen, ten aanzien van garages waarvan het oppervlak, gemeten binnen de om- trekmuren, niet grooter is dan 30 M2., vrijstelling van het bepaalde in het le lid verleenen. Artikel 22. 1. Voor ventilatie van garages met twee tegenovergestelde buitenwanden moeten in elk dier wanden, gelijkmatig ver deeld, over de volle breedte van de garage en met den bovenkant op ten hoogste 0.50 M. boven den garage-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 369