110 10 vloer, doelmatige luchtroosters zijn aangebracht en in be drijf svaardigen toestand worden onderhouden, met een ge zamenlijk oppervlak van ten minste 1/500 van het vloer oppervlak van de garage. 2. Indien in slechts één buitenwand luchtroosters, als in lid 1 bedoeld, kunnen worden aangebracht, moeten tegen den tegenovergestelden wand luchtkokers met een gezamen lijke inwendige doorsnede van tenminste 1/1000 van het vloeroppervlak van de garage worden aangebracht; deze kokers moeten, voor zoover zij door hoogere verdiepingen gaan, bestaan uit metselwerk en overigens uit brandvrij materiaal; zij moeten aanvangen op ten hoogste 0.25 M. boven den garagevloer, worden opgetrokken tot een door Burgemeester en Wethouders te bepalen hoogte en bui- ten-daks zijn voorzien van goedwerkende zuigkappen. Deze kokers mogen niet dienen als afvoerleidingen van gassen of dampen uit andere ruimten. 3. In andere gevallen dan in lid 1 en lid 2 bedoeld moeten voor zoover mogelijk, luchtroosters als in lid 1 omschre ven, en voorts een voldoend aantal doelmatige luchtkokers worden aangebracht. Het gezamenlijke rooster- en lucht kokeroppervlak in een verdieping behoeft nimmer grooter te zijn dan 1 dM-, per meter garage-omtrek in die ver dieping. 4. Ten genoegen van Burgemeester en Wethouders moeten voorzieningen worden getroffen voor ontlasting van druk bij mogelijke ontploffing. Artikel 23. 1. Elke werkkuil of ander verdiept gedeelte in den vloer met een grootere diepte dan 0.40 M. moet zijn voorzien van een luchtkoker als omschreven in art. 22, lid 2, met een inwendige doorsnede van ten minste 0.75 dM-., aanvan gende 0.10 M. boven den bodem en ondergrond van steen of geasphalteerd ijzer vervaardigd. 2. Luchtkokers als bovendoeld kunnen onderling of met luchtkokers als bedoeld in art. 22, lid 2, worden samen gevoegd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 370