b.
110
- 14 -
2.
3.
4.
5.
6.
in de daarvoor bestemde reservoirs der motorrijtuigen ol
in bergplaatsen, waarvoor vergunning is verleend inge
volge de Hinderwet.
Benzine, andere koolwaterstoffen en vloeibare brandstof
fen, waarvan het vlampunt, bepaald met het toestel van
Abel-Pensky, bij 760 mm.kwikdruk, lager dan 21° C. is
gelegen, en welke dampen met lucht ontplofbare mengsels
kunnen vormen, mogen, tenzij het bovenste vlampunt,
zijnde die temperatuur, waarboven de dampdruk der vloei
stof zoo groot is, dat de lucht, die in een gesloten vat bij
atmosferischen druk met dezen damp verzadigd is, niet
meer een ontplofbaar mengsel vormt, bepaald volgens de
methode-Reinders, bij 760 mm. kwikdruk niet hooger is
gelegen dan 5° C., niet aanwezig zijn.
Behoudens het bepaalde in lid 1 mogen in garages geen
stoffen aanwezig zijn noch handelingen worden verricht,
welke het brandgevaar zouden kunnen verhoogen.
Tot de brandgevaarlijke stoffen in het derde lid bedoeld,
worden o.a. gerekend:
a. acetyleen, vuurwerk, buskruit, calcium-carbid, hout,
krullen, houtspaanders, zaagsel, vuurmakers, mast-
appelen, hooi, stroo, heide, vlas, hennep, turf, tabak,
katoen, kapok, papier, kramerijen, lompen voorzoover
niet onder de Hinderwet vallende;
met water in alle verhoudingen mengbare vloeistoffen,
welke bij aanraking met een vlam onmiddellijk zelf
vlam vatten;
petroleum en andere niet met water in alle verhou
dingen mengbare vloeistoffen, waarvan het vlampunt,
bepaald met het toestel van Abel-Pensky, bij 760 mm.
kwikdruk, gelegen is tusschen 21 en 100° Celcius.
Het bepaalde in lid 3, nopens aanwezigheid van brand
gevaarlijke stoffen, is niet van toepassing indien die stof
fen zijn opgeslagen in bewaarplaatsen ten aanzien waar
van aan de bepalingen der Hinderwet is voldaan.
In garages mogen geen vuur, open vlam of gloeiende
bouten zijn, geen vloeistoffen worden gebrand als bedoeld
in lid 1, 2, 4 sub b. en c. van dit artikel, mogen geen
c.