b. voor hen, die ten tijde van het ontslag geen kost
winner zijn van een gezin, gedurende de onder a.
bedoelde termijnen onderscheidenlijk de laatstelijk
genoten bezoldiging en 75, 60, 50 en 40 daarvan
No. 136.
20
Artikel 42.
1. Het wachtgeld wordt uitgekeerd gedurende een tijdvak
gelijk aan den diensttijd en bedraagt
a. voor hen, die ten tijde van het ontslag kostwinner
zijn van een gezin, gedurende de eerste zes maanden
de laatstelijk genoten bezoldiging, gedurende de vol
gende 6 maanden 85 gedurende de daarop vol
gende 5 jaren 70 °/0, gedurende de daarop volgende
5 jaren 60 °/0 en vervolgens 50 °/0 van de laatstelijk
genoten bezoldiging
een en ander met dien verstande, dat het wachtgeld niet
daalt beneden het bedrag van het uitgesteld pensioen, waarop
de op wachtgeld gestelde terzake van het hem verleende
ontslag uitzicht zou hebben, of indien uit hoofde van eeni-
gerlei omstandigheid zoodanig uitzicht niet of niet meer
zou bestaan, anders zou hebben gehad, wanneer hij gepen-
sionneerd werd naar evengenoemden diensttijd en naar de
middelsom der pensioengrondslagen, bedoeld in artikel 54,
2e lid, der Pensioenwet 1922 (Staatsblad nr. 240), in de
betrekking, waaruit het wachtgeld is toegekend.
Artikel 43.
De op wachtgeld gestelde, die op den dag van ontslag
kostwinner was van een gezin, doch na het ontslag die
hoedanigheid verliest, wordt voor den verderen duur van
het hem toegekende wachtgeld behandeld als een niet-
kostwinner.
Artikel 44.
1. Onder diensttijd in den zin van artikel 42 wordt
verstaan de aan het ontslag voorafgegane tijd, die in aan
merking komt voor pensioen, met dien verstande, dat