No. 137.
- 6 -
Artikel 8.
1Aan den ambtenaar, die gehuwd, weduwnaar of ge
scheiden van echt is en wettige of gewettigde, eigen of stief
kinderen te zijnen laste heeft, wordt een tijdelijke kindertoe
slag toegekend van 5 van zijn bezoldiging tot een maximum
van 250.— per jaar, voor elk kind beneden den leeftijd van
18 jaar, te beginnen met het 3e kind.
2. Voor de berekening van den uit te keeren toeslag wordt
voor elk jaar de toestand genomen op 1 Januari; in het jaar
van aanstelling de toestand op den dag van aanstelling. Ver
anderingen tusschentijds zijn niet van invloed op het bedrag
van den over het loopende jaar uit te keeren toeslag.
3. Voor de toepassing van dit artikel worden onder kin
deren tevens verstaan de pleegkinderen, die deel uitmaken
van het gezin van den ambtenaar, geheel door hem als eigen
kinderen worden onderhouden en opgevoed en voor wie de
aftrek van het belastbaar inkomen voor de Rijksinkomsten
belasting is toegestaan, zulks met inachtneming van den leef
tijdsgrens in lid 1 genoemd.
Artikel 9.
1. Een ambtenaar, in dienst bij het in werking treden van
deze verordening, wordt voor de berekening van zijn bezol
diging ingevolge deze verordening geacht een aantal dienst
jaren te hebben gelijk aan het aantal periodieke verhoogingen,
dat hij ingevolge de vervallen verordening op dat tijdstip
genoot.
2. De op 1 Juli 1936 in functie zijnde ambtenaren, voor
wie het aantal periodieke verhoogingen ingevolge deze ver
ordening wordt gebracht van 4 op 6, worden, in afwijking
van het 1ste lid van dit artikel, geacht een aantal dienstjaren
te hebben, gelijk aan het aantal periodieke verhoogingen, dat
zij ingevolge de vervallen verordening op dat tijdstip genieten,
vermeerderd met 2.
Artikel 10.
Indien voor een op den datum van inwerkingtreding van