No. 145.
4
Artikel 4.
1. Wegens het genot van dienstwoning, vrij vuur, licht
of water wordt op het loon een aftrek toegepast als door
Burgemeester en Wethouders in elk geval afzonderlijk zal
worden vastgesteld.
2. Deze aftrek zal nimmer hooger zijn dan het navolgende
percentage van het minimum-loon van de loonklasse, waartoe
de werkman ingevolge het 2de lid van artikel 1 behoort:
a. voor dienstwoning 15 doch nimmer hooger dan het
bedrag van den aanslag voor de personeele belasting:
b. voor vrij vuur 3
c. voor vrij licht 2
d. voor vrij water 2
Artikel 5.
De werkman, die in een hoogere loonklasse wordt geplaatst,
geniet tenminste het loon, hetwelk hij in de lagere loonklasse
genoot.
Dienstjaren in een lagere loonklasse, tellen niet mede voor
de periodieke verhoogingen in een hoogere loonklasse.
Artikel 6.
1. De werklieden bij de lichtbedrijven en waterleiding, die
op 31 December 1935 in het genot zijn van een diploma toe
lage of door het bezit van een diploma een hooger loon ont
vangen, zullen deze toelage of verhooging slechts voor de
helft blijven genieten, en wel zoolang zij niet in een hoogere
loonklasse worden ingedeeld dan waartoe zij op bovenge-
noemden datum behoorden.
2. Deze toelage of verhooging wordt voor een evenredig
deel bij iedere loonbetaling uitgekeerd.
Artikel 7.
Deze loonregeling treedt in werking op 1 Juli 1936.
Alsdan vervalt de loonregeling voor de vaste en voorloopig
aangestelde werklieden, vastgesteld door den Raad der ge
meente Breda den 28 November 1935.
Aldus vastgesteld door den Raad der gemeente Breda
in zijn openbare vergadering van 1936.
Voorzitter.
Secretaris.