No. 235. 2 Tot grondslag van het vergoedingsbedrag wordt genomen het gemiddeld getal leerlingen volgens den maatstaf van art. 28 der l.o. wet, d.i., ingevolge het Koninklijk Besluit van 25 Mei 1926, S. No. 131, het gemiddeld aantal leer lingen over het jaar waarvoor de vergoeding wordt aan gevraagd, i.e. over het jaar 1934. Blijkens den hierbijgevoegden staat A bedroeg het ge middeld aantal leerlingen aan de openbare scholen voor gewoon lager onderwijs over 1934, 8123/4 en het totaal der in aanmerking komende kosten f 8021.25. Voor de openbare u.l.o. school bedroegen deze cijfers resp. 102'/4 en f 1464.78. De kosten der openbare g.l.o. scholen bedroegen dus per leerling over 1934: f8021.25: 8123/4 f 9.87 en der openbare u.l.o school: f 1464.78 102'/4 f 14.32 Aangezien de gemeente, evenals voorafgaande jaren, aan de besturen der bijzondere scholen f 0.50 per leerling voor administratiekosten vergoedt, kan de vergoeding per leerling aan de bijzondere scholen over 1934 derhalve worden vast gesteld voor het bijzonder g.l.o. op f 9.87 f 0.50 f 10.37, voor het bijzonder u.l.o. op f 14.32 f 0.50 f 14.82. Krachtens het bepaalde in art. 103, 3e lid, der l.o. wet is aan de besturen der bijzondere scholen reeds een voorschot uitgekeerd op de vergoeding over 1934 tot een bedrag als vermeld in kolom 5 van den bijgevoegden staat B. Dit voorschot wordt op de thans uit te keeren vergoeding 1934 ingehouden, terwijl het eventueel te veel genoten voorschot zal worden ingehouden op het voorschot der vergoeding ex art. 101 over 1937. Met het bestuur der u.l.o. school aan de Karrestraat dient tevens een verrekening plaats te hebben in verband met de „driejaarlijksche afrekening" bedoeld in art. 101, sub. 8, waarvoor wij U naar ons afzonderlijk voorstel mogen ver wijzen. Ligt ter visie in de Leeskamer.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 728