- 3 - No. 254 bepaalde vereeniging al of niet is te beschouwen als een deel van den toegangsprijs. Vereenigingen, als in de eerste alinea bedoeld, komen ver moedelijk niet voor. De bepaling is echter uit veiligheids oogpunt niet te missen. De tweede meer ingrijpende wijziging is gelegen in het doen vervallen van de bepaling, dat de belasting wordt te ruggegeven, wanneer tenminste 70 der onzuivere op brengst bestemd is voor een liefdadig doel, zoodra het bewijs is geleverd, dat dit percentage werkelijk voor het liefdadig doel is afgedragen. De voornaamste reden voor het vervallen dezer bepaling is gelegen in het feit, dat vrijstelling van belasting, indien met het geven van een vermakelijkheid een liefdadig doel gediend bedoeld te worden, niet anders mogelijk is dan in den vorm van teruggaaf van eerst geïnde belasting. Dit impli ceert, dat de ondernemers der vermakelijkheid eerst de be lasting door de bezoekers doen betalen. Er kan derhalve met de teruggaaf van de belasting niet bereikt worden, dat de entréeprijzen goedkooper zijn te stel len, waardoor het bezoek en daarmede de opbrengst zouden vermeerderen. Wilde men dat en dit behoort toch de be doeling te zijn van de medewerking der Gemeente, als zij van haar belasting afstand doet dan zou de belasting die nen te worden teruggegeven aan de bezoekers, iets waaraan vanzelfsprekend niet te beginnen valt. Het is dan ook, ge zien de practijk, geheel onjuist te zeggen, dat de Gemeente de belasting heft ten koste van het liefdadig doel. Wij hebben daarom gemeend artikel 6 van de bestaande verordening niet te moeten handhaven. De verordeningen spreken overigens voor zich zelf, zoodat wij voor verdere oriëntatie naar de artikelen meenen te mogen verwijzen. Wij hebben de eer U voor te stellen, de beide verordenin gen vast te stellen, zooals zij in ontwerp hierbij gaan. Burgemeester en Wethouders van Breda; VAN SLOBBE, Burgemeester. VAN WOENSEL, Secretaris.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 793