34
No. 34.
VOORSTEL om te berusten in het
eindvonnis, uitgesproken door
de Arrondissements-rechtbank te
Breda in de zaak J. J. C. M. van
Keep contra de Gemeente.
Aan den Gemeenteraad.
Hierbij vragen wij Uw aandacht voor het volgende.
Bij interlocutoir vonnis van de Arrondissementsrechtbank
te Breda dd. 14 November 1933, bevestigd bij het arrest
van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dd. 18 December
1934, is aan den eischer Van Keep, ter weerlegging van het
laatste verweer dezer gemeente, dat de bouwvergunning van
de gemeente Teteringen was vervallen op 7 Juni 1927, op
gelegd het bewijs door getuigen, dat ook voor den bouw
der laatste tien woningen van het complex, over welke tien
woningen het proces alleen loopt, het noodige graafwerk en
de uitzettingen met paaltjes en latten had plaats gehad vóór
7 Juni 1927.
De wederpartij heeft een negental getuigen doen hooren,
terwijl de Gemeente tot tegenbewijs een viertal ambtenaren
van bouw- en woningtoezicht heeft doen hooren. Daarop
is, namens de Gemeente, uitvoerig uiteengezet, dat de ver
klaringen der getuigen, die de heer Van Keep had doen
hooren, in verschillende opzichten niet juist konden zijn en
zelfs in strijd met hetgeen door den heer Van Keep zelf
was erkend.
Blijkens het hierbij gevoegde afschrift van de rechts
overwegingen en het dictum van het op 9 Februari j.l.
uitgesproken vonnis, is de Gemeente veroordeeld tot ver
goeding tegen kwijting aan eischer van alle kosten, schaden
en interessen, door hem ter zake als in de inleidende
dagvaarding en de conclusie van eisch omschreven, geleden
en te lijden, op te maken bij staat en te verevenen volgens
de wet.
Bovendien is de Gemeente veroordeeld in de kosten ad
f 660,15.
BIJLAGEN 1937.
2 Maart 1937,
No. 1/704.
Ligt ter visie in de Leeskamer.