No. 80.
4
loozenkas trokken en derhalve in dit tijdvak geen steun ont
vangen.
Mede moet bij de berekening van het aantal er op wor
den gelet, dat gedurende het le kwartaal geen werkloozen
in werkverschaffing waren tewerkgesteld. Slechts de laatste
3 weken waren er respectievelijk 3, 19 en 31 werkzaam. De
tewerkstelling zal toenemen, waardoor het aantal steuntrek-
kenden dan iets vermindert. Met alles rekening houdende,
zal voor 1937 het gemiddeld aantal steuntrekkers per week
op 1175 moeten worden becijferd. Voor 1937 is dan als steun
aan werkloozen exclusief kastoeslag, kerstgaven en steun
aan gestraften te ramen 52 X 1175 X 10,64 is 650.104,
Kastoeslag, kerstgaven enz. f 6000,In totaal dus
656.104,zijnde ruim 100.000,meer dan was geraamd.
III. Werkverschaffing (Volgnr. 733a en 735).
(Raming begrooting 1937 72.000,plus 10.000,is
82.000,—
Doordat gedurende het eerste kwartaal 1937 zoo goed als
niet in werkverschaffing is gewerkt, zal het geraamde be
drag, naar mag worden verwacht, niet ten volle worden ver
werkt. Deze ramingen zijn redelijkerwijze terug te brengen
tot 60.000,plus 10.000,is 70.000,zijnde
12.000,minder dan was geraamd.
Hier staat tegenover, dat de post uitkeering uit het werk-
loosheidssubsidiefonds aanmerkelijk hooger kan worden ge
raamd. Naarmate de posten: steunuitkeering aan werkloozen
en werkverschaffing stijgen wordt het door het Rijk gege
ven subsidiepercentage hooger. Kon aanvankelijk dit percen
tage becijferd worden op 70,4 met het thans te ramen
bedrag aan steunuitkeering kan dit percentage gesteld wor
den op 73,9
Resumeerende komen wij tot de navolgende wijzigingen: