BIJLAGEN 1937. No. 124. 3 Juni 1937, No. V/1910. wethouderspensioen Aan den Gemeenteraad. In verband met bijgaand verzoek van den heer Van Bui tenen, om toekenning van pensioen als wethouder, hebben wij de eer U het volgende mede te deelen. De heer Van Buitenen werd op 1) September 1927 tot wet houder benoemd en heeft op 19 April 1937 de Gemeente ver laten, waardoor het wethouderschap eindigde. Krachtens artikel 14 der verordening van 8 December 1936, regelende de pensionneering der wethouders, blijft voor hen, die op 13 Juni 1935 in functie waren, de verordening van 12 Februari 1935 (G.B. 596) van kracht. Hoewel de eerstgenoemde verordening, die op 1 April 1936 in werking moet treden, nog niet goedgekeurd is, lijkt het ons geen bezwaar dit artikel toepassing te doen vinden, om dat ten aanzien van voornoemd artikel 14 geen bedenkingen zijn gerezen. Veiligheidshalve komt het ons gewenscht voor, het pen sioen toe te kennen onder voorwaarde, dat deze bepaling ongewijzigd wordt goedgekeurd. Volgens artikel 1 van de verordening van 12 Februari 1935 heeft belanghebbende recht op een afloopend pensioen gedurende gelijken tijd als den duur van het wethouderschap, zijnde 9 jaar, 7 maanden en 13 dagen. De heer Van Buitenen, die op 27 November 1886 is ge boren, verzoekt, ingevolge artikel 3 in het genot te worden gesteld van het voortdurend pensioen van artikel 2. In artikel 3 wordt als eisch gesteld, dat binnen den tijd, gedurende welken het afloopend pensioen zou worden geno ten, den leeftijd van 60 jaren moet worden bereikt. Verzoe ker voldoet aan dezen eisch en heeft derhalve aanspraak op het voortdurend pensioen van artikel 2. Voor de berekening van dit pensioen komen 38 kwartalen in aanmerking, zoodat het zou bedragen 38 X 37,50 1.425,-.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1937 | | pagina 345