No. 245.
- 12 -
Aangezien de ontwerp-begrooting 1938 een nadeelig saldo
vertoont van ongeveer 359.000,is op dit hoofdstuk een
extra bijdrage geraamd tot een totaal van 99 zijnde het
maximum van de voor subsidie in aanmerking komende werk
loosheidslasten. Hierdoor is in totaal wegens extra-bijdrage
uit het werkloosheidssubsidiefonds geraamd op volgnr. 137 C
en 137 D tezamen ruim 181.000,waardoor het oor
spronkelijk nadeelig slot ad 222.400, op dit hoofdstuk is
teruggebracht tot omstreeks 41.000/
HOOFDSTUK XII.
De belastingopbrengst is in totaal 8.700,meer dan over
1937. Dit is in hoofdzaak het gevolg van een hooger geraam
de opbrengst der opcenten gemeentefondsbelasting (160),
uitkeering per aangeslagene uit het gemeentefonds (160A)
en uit het werkloosheidssubsidiefonds 160 Btot een bedrag
van 29.000,nu de indeeling dezer gemeente in de 3e
klasse voor de heffing der gemeentefondsbelasting voor het
dienstjaar 1938 ten volle doorwerkt. Daarentegen is de op
brengst aan hoofdsom (155A en 156) en de opcenten der
personeele belasting (157) te zamen 23.000,— lager ge
raamd dan in 1937.
Zooals reeds hiervóór is vermeld, vertoonde de ontwerp-
begrooting 1938 een nadeelig slot van 359.000,Ten einde
een sluitende begrooting te verkrijgen, is naast de raming
eener extra bijdrage uit het werkloosheidssubsidiefonds tot
het toelaatbare maximum ad 181.000,nog een tekort
van 178.000,te dekken.
Hiervoor is geraamd een zgn. belastingbijdrage uit het
werkloosheidssubsidiefonds tot genoemd bedrag (161A en
161B). Opgemerkt moge nog worden, dat ingevolge het be
paalde in artikel 8 der wet van 4 Maart 1935 S. 76 j° artikel
12 van het Koninklijk Besluit van 1 Juli 1937, S. 448, de
belastingbijdrage ten hoogste kan beloopen een som, welke
noodig is te achten voor de verkrijging van evenwicht tus-
schen de gewone uitgaven en inkomsten, doch in geen geval
meer dan de som der belastingopbrengsten, welke geacht