247
No. 247.
VOORSTEL tot het bepalen van de
bedragen, bedoeld in de artt. 55 bis,
le lid, en 101, 3e lid, der L. O. wet
1920.
Aan den Gemeenteraad.
Ingevolge het bepaalde in artikel 55 bis der lager onder
wijswet 1920. welk artikel in die wet is gevoegd bij de wet
van 22 Mei 1937, S. nr. 323, dient Uw College jaarlijks,
tegelijk met het vaststellen van de begrooting van inkomsten
en uitgaven der gemeente, te bepalen het bedrag, dat per
leerling voor de openbare lagere scholen, onderscheidenlijk
voor gewoon en voor uitgebreid lager onderwijs, in het jaar,
waarvoor de begrooting geldt, wordt beschikbaar gesteld ter
bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 55 onder e. tot
en met h en o, alsmede die van instandhouding, met dien
verstande, dat deze, voor zooveel betreft de kosten voor het
aanschaffen van schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoef-
ten, bedoeld in artikel 55 onder f, alleen in aanmerking ko
men, indien deze aanschaffing strekt tot vervanging van leer-
en hulpmiddelen, die ten gevolge van langdurig gebruik niet
meer gebruikt kunnen worden of tot aanvulling van den
voorraad van schoolbehoeften, in verband met de verminde
ring door verbruik.
De in artikel 55 onder e tot en met h en o bedoelde kos
ten, zoomede die van instandhouding, kunnen, voor wat de
totaal-uitgave voor beide soorten van onderwijs betreft, uit
de begrooting zelve (c.q. onderhoudsbegrootingworden af
gelezen. De post „aanschaffing schoolboeken" enz. is in de
toelichting der begrooting nader gespecificeerd, zoodat daar
uit blijkt, welk bedrag wordt beschikbaar gesteld voor aan
schaffingen anders dan wegens vervanging of aanvulling.
Op de totale kosten worden in mindering gebracht de
kosten van verlichting, verwarming, schoonhouden, enz. van
schoollokalen, anders dan ten dienste van het openbaar lager
onderwijs. De aldus overblijvende totaalkosten zijn, ten einde
te komen tot het beschikbaar te stellen bedrag per leerling,
BIJLAGEN 1937.
18 September 1937,
No. V/3006.