No. 252. ANTWOORD van Burgemeester en 19 November 1937, Wethouders op het CENTRAAL BIJLAGEN 1937. 252 RAPPORT van het afdeelingson- derzoek der bijbegrootingen en der gemeentebegrooting 1938. Algemeene Beschouwingen. Het is niet voor tegenspraak vatbaar, dat de opleving, welke ons land in 1937 ten deel viel, in Breda nog nauwe lijks merkbaar is, wanneer men, zooals de hier aan het woord zijnde leden schijnen te doen, een en ander uitsluitend be ziet ten aanzien van het aantal werkloozen in onze gemeente. Het valt echter niet te ontkennen, dat er bedrijven in deze gemeente zijn, waarin de toestand, vergeleken bij eenigen tijd geleden, zich in meer gunstige richting ontwikkelt. Men bedenke echter, dat de gemeente Breda den vollen druk van de ongunstige tijdsomstandigheden eerst later te verduren kreeg dan vele andere gemeenten in ons land en het is dus te verwachten, dat een opleving hier ook later dan elders zal optreden. Hoewel de financieele perspectieven van Breda voor 1938 niet rooskleurig zijn, kunnen wij vooralsnog de meening van die leden niet deelen, dat Breda een tijdperk van voortdu rende wanverhouding tusschen inkomsten en uitgaven tege moet zou gaan. Er is geen reden aanwezig om niet aan te nemen, dat deze gemeente bij een voortschrijdend algemeen herstel niet haar deel daarin zou krijgen. Bij de tegenwoordige financieele verhouding tusschen rijk en gemeenten en bij de huidige financieele positie dezer ge meente zijn het vooral de kosten van de burgerlijke armen verzorging in haar geheelen omvang, welke zeer zware eischen aan de gemeentekas stellen. Een eventueele wijziging van de financieele verhouding tusschen rijk en gemeenten dient uit te gaan van den wet gever, welke ook de tegenwoordige verhouding in het leven riep. Voor de Vereeniging van Nederiandsche Gemeenten is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1937 | | pagina 707