No. 292.
2
hét gemiddeld getal leerlingen volgens den maatstaf van
art. 28 der l.o.-wet, d.i. ingevolge het Koninklijk Besluit van
25 Mei 1926, S. nr. 151, het gemiddeld aantal leerlingen over
het jaar, waarvoor de vergoeding wordt aangevraagd, i.e.
over het jaar 1935.
Blijkens den hierbijgevoegden staat A, bedraagt het ge
middeld aantal leerlingen aan de openbare scholen voor ge
woon lager onderwijs over 1935, 741 en het totaal der in
aanmerking komende kosten 7.083,57.
Voor de openbare u.l.o.-school bedragen deze cijfers resp.
91 y2 en 1.157,14.
De kosten der openbare g.l.o.-scholen bedragen dus per
leerling over 1935 7.083,57 741 9,56 en der openbare
u.l.o.-school 1.312,14 915Vï 14,34.
Aangezien de gemeente, evenals over voorafgaande jaren,
aan de besturen der bijzondere scholen 0,50 per leerling
voor administratiekosten vergoedt, kan de vergoeding per
leerling aan de bijzondere scholen over 1935 derhalve worden
vastgesteld:
voor het bijzonder g.l.o. op 9,56 0,50 10,06.
voor het bijzonder u.l.o. op 14,34 0,50 14,84.
Krachtens het bepaalde in art. 103, 3e lid, der L.O.-wet is
aan de besturen der bijzondere scholen reeds een voorschot
uitgekeerd op de vergoeding over 1935 tot een bedrag als
vermeld in kolom 5 van den bijgevoegden staat B. Dit voor
schot wordt op de thans uit te keeren vergoeding over 1935
ingehouden.
Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer U voor
te stellen, de vergoeding ex art. 101 der L.O.-wet over 1935
aan de besturen der op de hierbijgaande aanvrage*) ver
melde scholen vast te stellen op de bedragen, zooals die voor
iedere school op den bijgevoegden staat B. in kolom 4 zijn
vermeld.
Burgemeester en Wethouders van Breda;
VAN SLOBBE, Burgemeester.
VAN WOENSEL, Secretaris.
Ligt ter visie in de Leeskamer.