No. 69. BIJLAGEN 1938. 7 April 1938, No. 1/967. 1933. Aan den Gemeenteraad. Bij de op 1 September j.l. in werking getreden wet van 22 April 1937, Staatsblad No. 310, is o.m. aan artikel 2 der Geldschieterswet een vijfde lid toegevoegd, luidende: „Agent schappen, filialen, bijkantoren, succursales en andere derge lijke neveninrichtingen van geldschietbanken worden mede als geldschietbanken beschouwd". Bij circulaire van 5 Februari 1938, No. 975, afd. Arm wezen, heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken op deze wetswijziging onze aandacht gevestigd en te kennen ge geven, dat zijns inziens het voorschrift van artikel 2, vijfde lid, der wet, van groote waarde kan zijn voor de uitoefening van een bevredigende controle op het geldschietersbedrijf. Zijne Excellentie heeft er daarbij op gewezen, dat het een middel zijn kan, ongunstig bekend staande personen als be stuurder of beheerder van een neveninrichting eener geld schietbank te weren, en voorts zich uitsluitend als „agent" voordoende personen, die kennelijk als bestuurder of be heerder van een agentschap (neveninrichting) of zelfs eener gecamoufleerde volledige geldschietbank fungeeren, onder de controle der wet te brengen. Naar de meening van meergenoemden Bewindsman be houdt bedoelde wetswijziging deze waarde ook al mocht het gemeentebestuur hetgeen hij zeer wel mogelijk acht van oordeel zijn, dat der bonafide, slechts bemiddelend op tredende, neveninrichtingen, niet in elk opzicht dezelfde maatstaf behoort te worden aangelegd als geschiedt t.a.v. volledig werkende geldschietbanken. In dit verband brengt hij naar voren, dat desgewenscht in gemeenten, waar ten aanzien der geldschietbanken een ver ordening ingevolge artikel 15 der wet in het leven is geroe pen, een afwijkende regeling kan worden getroffen ten be-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1938 | | pagina 175