108
No. 108.
BIJLAGEN 1938.
VOORSTEL om tot H.M. de Koningin
een schrijven te richten, daarbij ver
zoekende ontheven te worden van de
verplichting tot het hebben van een
algemeene begraafplaats.
1' Juni 1938,
No. 1/1618.
Aan den Gemeenteraad.
Den lOden Januari j.l. is ons door Uwen Raad om prae-
advies in handen gesteld een adres van JOHANNES
RIJPERT. begrafenisondernemer alhier, d.d. 16 December
te voren, houdende verzoek een nieuwe algemeene begraaf
plaats te willen oprichten, voor welker onderhoud hij dan
gaarne zou zorg dragen.
Bij het onderzoek, dat door ons daarop is ingesteld, zijn
wij gestuit op de vraag, of het niet mogelijk zou zijn de
bestaande, onder Heusdenhout gelegen algemeene begraaf
plaats gesloten te verklaren zonder over te gaan tot de op
richting eener nieuwe, met andere woorden of voor de ge
meente Breda geen ontheffing verkregen zou kunnen worden
van de op .haar rustende verplichting ten minste één alge
meene begraafplaats te hebben (Artikel 13, le lid, der Wet
van 10 April 1869, S. 65, op het begraven van lijken, luidende
als volgt: Elke gemeente heeft ten minste ééne algemeene
begraafplaats. Van dit voorschrift kan door Ons, Gedepu
teerde Staten gehoord, tijdelijk ontheffing verleend worden).
De wenschelijkheid van opheffing dezer algemeene be
graafplaats zal U duidelijk zijn, indien wij U mededeelen,
dat aldaar gedurende de ruim veertig jaren, dat zij bestaat,
slechts -drie lijken zijn begraven, en dat de besturen der bij
zondere begraafplaatsen „Zuilen", welke begraafplaatsen
ruimschoots in de behoefte aan begraafgelegenheid kunnen
voorzien, zich bereid hebben verklaard, gelegenheid te geven
om de anders op de algemeene begraafplaats te verwachten
lijken te begraven.
Deze laatste oplossing lijkt beduidend beter dan het aan
houden van de thans bestaande algemeene begraafplaats,
vooral indien bij aanhouding eischen zouden worden gesteld
aan onderhoud en inrichting, die verre uitgaan boven het