151
No. 151.
VOORSTEL tot intrekking van de
verordening tot vaststelling eener
maximum snelheid, als bedoeld in
art, 7, lid 2, der Motor- en Rijwiel-
wet.
Aan den Gemeenteraad.
Aangezien overschrijding van de maximum-snelheid zeer
moeilijk is te constateeren en aan de hand van artikel 22
sub a der Motor- en Rijwielwet voldoende kan worden
opgetreden tegen het rijden met een te groote snelheid, heeft
de door Uwen Raad in zijn vergadering van 29 Juni 1928
vastgestelde verordening tot vaststelling eener maximum
snelheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, dezer wet (gemeente
blad 1928, No. 451), slechts zelden toepassing gevonden.
Wij meenen dan ook U te moeten voorstellen, tot intrek
king dezer verordening te besluiten, nu, ingevolge artikel 55
octies van de Motor- en Rijwielbeschikking, op 16 Juli 1939
de thans in deze gemeente gebruikte borden, in zake snel
heidsbeperking, door nieuwe vervangen zullen moeten zijn
en de gemeente dus bij handhaving der verordening voor
het doen van practisch vrijwel overbodige uitgaven geplaatst
zou worden.
Voor intrekking der verordening bestaat te meer reden,
omdat de daarbij voor motorrijtuigen, door middel waarvan
een of meer rij- of voertuigen worden voortbewogen, vastge
stelde maximum-snelheid van slechts 12 K.M. per uur voor
den geregelden voortgang van het verkeer in het algemeen
te gering is te achten.
Wordt door U overeenkomstig ons voorstel besloten, dan
zullen wij overgaan tot intrekking van artikel 13 der Ver-
keersvoorschriften, houdende vaststelling eener maximum
snelheid als bedoeld in art. 7, lid 1, van meergenoemde wet.
De Commissie voor de strafverordeningen kan zich met
dit voorstel vereenigen.
Burgemeester en Wethouders van Breda;
VAN SLOBBE, Burgemeester.
VAN WOENSEL, Secretaris.
BIJLAGEN 1938.
13 Juli 1938,
No. 1/2145.