No. 245
2
in aanmerking moeten worden genomen, zijn deze „algemeene
onkosten" thans, in afwijking van vorige jaren, mede in de
berekening opgenomen.
Op de totale kosten worden in mindering gebracht de
kosten van verlichting, verwarming, schoonhouden, enz. van
schoollokalen, anders dan ten dienste van het openbaar lager
onderwijs. De aldus overblijvende totaalkosten zijn, ten einde
te komen tot het beschikbaar te stellen bedrag per leerling,
gedeeld door het gemiddeld aantal leerlingen der openbare
scholen, dat over het bij het opmaken der begrooting loo-
pende kalenderjaar bekend was.
Ingevolge het bepaalde in artikel 101 der lager onderwijs
wet, zooals dat artikel is gewijzigd bij voornoemde wet van
22 Mei 1937, wordt het op vorenomschreven wijze vastge
stelde bedrag per leerling, aan de besturen der overeen
komstige bijzondere lagere scholen over 1939 beschikbaar
gesteld als gemeentelijke bijdrage in de exploitatiekosten der
bijzondere scholen.
Wij merken hierbij op, dat, ofschoon het thans vastge
stelde bedrag slechts een voorloopig, immers begrootings-
bedrag betreft, dit bedrag later bij de berekening der defini
tieve exploitatievergoeding aan de bijzondere scholen niet
kan worden verlaagd, ook al zou blijken, dat voor het open
baar onderwijs minder werd uitgegeven dan thans wordt ge
raamd. Alleen indien de kosten van het openbaar lager
onderwijs te zijner tijd hooger blijken te zijn geweest dan
thans begroot, ontvangen de bijzondere scholen een overeen
komstige hoogere uitkeering.
In verband met het vorenstaande, zal het overbodig zijn
er op te wijzen, dat door ons bij de raming der in aanmerking
komende posten met zoo nauwkeurig mogelijke cijfers reke
ning gehouden is.
Voorts valt nog aandacht te vestigen op het bepaalde in
artikel 101, sub 3, der wet, inhoudende dat, indien in de
gemeente bijzondere scholen gevestigd zijn, waarvan het
schoolgebouw in bruikleen is gegeven, voor welk gebouw de
kosten van instandhouding voor rekening der gemeente
komen, in het raadsbesluit tevens dient te worden vastge-