7 No. 40. 2. De gemeente bekomt alsdan de vrije beschikking over dat graf en de daarop geplaatste of daarvan verwijderde voorwerpen, zonder deswege tot eenige vergoeding te zijn gehouden. Artikel 20. 1. De overblijfselen van lijken en kisten worden in de gewone graven na verloop van tien jaren na de begraving geruimd. 2. In de eigen graven geschiedt deze ruiming na verloop van 10 jaren nadat een graf, ingevolge het vorige artikel aan de gemeente verviel. De ruiming kan steeds geschieden tien jaren na sluiting der begraafplaats. 3. Voor het begraven van de overblijfselen van lijken wordt door Burgemeester en Wethouders een afgesloten ge deelte aangewezen. Artikel 21. Het openen, sluiten en ruimen van graven, alsmede het opgraven van lijken en weder in een ander graf op de begraafplaats begraven, geschiedt uitsluitend door de daartoe door den beheerder aangewezen personen. Artikel 22. Hij, die een uitsluitend recht tot het begraven in een graf ruimte heeft, is bevoegd de in de grafruimte aanwezige over blijfselen van lijken in datzelfde graf in een gesloten kist opnieuw te doen begraven, of wel zulks te doen plaats vin den in een tot dat einde bestemd afzonderlijk eigen graf. Artikel 23. Het vervoer naar de begraafplaatsen van lijken, die op kosten van de gemeente begraven worden, geschiedt in ge sloten kisten, per lijkkoets of lijkauto. Artikel 24. Met afwijking van het bepaalde in artikel 4, tweede lid, der Wet van 10 April 1869, Stbl. 65, tot vaststelling van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1939 | | pagina 129