No. 127
2
Deze stelling nu is, naar het ons wil voorkomen, geenszins
juist te achten. Denkelijk spruit zij voort uit de opvatting,
dat een last tot slooping steeds een grootere inbreuk betee-
kent op de rechten van den particulier dan een last tot
herstel in den oorspronkelijken toestand.
Deze opvatting is echter juridisch niet houdbaar, Het gaat
slechts om de vraag, welke maatregel in een bepaald geval
voor den betrokkene het minst bezwaarlijk isdie maatregel
toch zal getroffen en zoo noodig afgedwongen moeten kunnen
worden. In sommige gevallen zal slooping deze maatregel
zijn. Het komt toch voor, dat een bouwwerk geen herstel
meer waard is en in slooping de meest voor de hand liggende
maatregel moet worden gezien. Een last tot herstel in den
oorspronkelijken toestand zou in een zoodanig geval niet
gerechtvaardigd zijn en te hooge uitgaven met zich brengen.
Het wil ons dan ook voorkomen, dat de betreffende be
paling in het belang van de huiseigenaren en in dat van de
volkshuisvesting gehandhaafd zal dienen te worden.
Opdat vorenomschreven strekking duidelijker worde weer
gegeven, verdient een wijziging der redactie ons inziens
echter wel aanbeveling. Indien deze bovendien wordt benut
om ook ten deze meer naar voren te doen komen, dat slechts
zwaarwichtige redenen aanleiding mogen zijn om slooping te
gelasten, lijkt het ons niet uitgesloten, "dat de vereischte
goedkeuring alsnog verkregen zal worden.
In verband met het te dezer zake naar voren gebrachte
mogen wij li thans voorstellen te besluiten overeenkomstig
bijgaand ontwerp II.
Opgemerkt zij ten slotte, in de eerste plaats dat de oor
spronkelijke redactie was ontleend aan een door de Gedepu
teerde Staten van Noord-Holland goedgekeurde verordening
der gemeente Amsterdam en voorts, dat ook te 's-Graven-
hage de vaststelling eener bepaling, als hier voorgesteld, in
overweging is genomen.
Burgemeester en Wethouders van Breda;
VAN SLOBBE, burgemeester.
VAN WOENSEL, secretaris.