ONTWERPBESLUIT. DE RAAD DER GEMEENTE BREDA; Gelet op het bepaalde in artikel L sub 3 en 4 van de slot- en overgangsbepalingen der wet van 22 Mei 1937, S. 323; Overwegende, dat ingevolge het bepaalde in art. 103, 4e lid (oud) der lager onderwijswet 1920 het bedrag der ge meentelijke vergoeding bedoeld in art. 101 dier wet, met eventueele vermindering overeenkomstig het achtste lid van laatsgenoemd artikel, over 1937 moet worden vastgesteld, nadat de gemeente-rekening 1937 is gesloten dat de gemeenterekening 1937 is gesloten bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noordbrabant d.d. 13 September 1939, Ille afdeeling, G. No. 322; Gezien de als bijlagen bij dit besluit gevoegde besluiten van Burgemeester en Wethouders d.d. 24 Maart 1939 tot voorloopige vaststelling der door de besturen van de op bijgevoegden staat B. vermelde bijzondere scholen werkelijk gemaakte kosten bedoeld in art. 101, le lid der l.o. wet over de jaren 1934 t/m. 1937, 1935 t 'm. 1937en 1936t m. 1937 Overwegende, dat de kosten van het openbaar lager on derwijs over 1937 per leerling zijn vast te stellen op f 12,18 voor het gewoon lager onderwijs en op 15,69 voor het uitgebreid lager onderwijs, zoodat, inbegrepen een vergoeding ad f 0,50 per leerling voor administratiekosten, de vergoeding ex art. 101 over 1937 per leerling is te bepalen op f 12,68 voor het bijzonder gewoon lager onderwijs, op f 16,19 voor het bijzonder uitgebreid lager onderwijs en op f 14,23 voor de R.K.u.l.o.school Middellaan dat het totaalbedrag der vergoeding ex art. 101 over bovengenoemde jaren voor de op den staat vermelde bij zondere scholen is te bepalen op het bedrag als achter elke school is vermeld in de kolommen 9, 10 en 11 van den staat dat, overeenkomstig het bepaalde in art. 101, 8e lid (oud) der wet, deze vergoeding niet meer kan bedragen dan de werkelijk gedane uitgaven

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1939 | | pagina 539