No. 53
VOORSTEL tot wijziging van de
algemeene politieverordening met
betrekking tot het veroorzaken
van hinderlijk lawaai.
Aan den Gemeenteraad.
In verband met een desbetreffend schrijven van den Com
missaris der Koningin in deze provincie, d.d. 22 Januari 1940,
is door ons College onderzocht of de Algemeene Politiever
ordening dezer gemeente wel voldoende bepalingen bevat
aan de hand waarvan op doeltreffende wijze het maken van
hinderlijk lawaai kan worden bestreden.
Dit onderzoek nu heeft uitgewezen, dat veelal niet opge
treden kan worden tegen lawaai, dat niet door muziekinstru
menten, doch overigens wel op mechanische wijze n.l. door
sirenes, wordt veroorzaakt. Wij meenen, dat het aanbeveling
verdient op dit punt alsnog een voorziening te treffen, mede
omdat nog niet alle Bredasche ondernemingen er van door
drongen zijn, dat in het maatschappelijk leven ook rekening
moet worden gehouden met de belangen van kinderen, van
zieken, van rustbehoevende personen, alsmede van diegenen,
die geestesarbeid hebben te verrichten.
In verband met het vorenstaande mogen wij U voorstel
len de Algemeene Politieverordening overeenkomstig bijgaand
ontwerp met een nieuw artikel 48a aan te vullen.
Opgemerkt zij intusschen, dat het met het oog op de be
langen, welke de industrie kan stellen, wel wenschelijk lijkt'
dat van de hier opgenomen verbodsbepaling ontheffing kan
worden verleend.
Met het oog hierop wordt in artikel 2 van voormeld ont-
werp-besluit een aanvulling van artikel 395 der Algemeene
Politieverordening voorgesteld.
De Commissie voor de Strafverordeningen kan zich geheel
met dit voorstel vereenigen.
Burgemeester en Wethouders van Breda;
VAN SLOBBE, burgemeester,
VAN WOENSEL, secretaris.
BIJLAGEN 1940.
8 April 1940,
No. 1/1199.