No. 54 VOORSTEL tot wijziging van de BIJLAGEN 1940. 8 April 1940. taxi-verordening. No. 1/1198. Aan den Gemeenteraad. De Gedeputeerde Staten dezer provincie hebben ons col lege bij schrijven van 7 Februari j.l., G. No. 315, Ie Afdee- ling, er op gewezen, dat huns inziens op de naleving van de voorschriften der door U bij besluit van 16 Januari tevoren vastgestelde taxiverordening (zie ons voorstel d.d. 10 Januari 1940, bijlagen 1940, No. 12) geen sanctie bestaat, daar bij de vaststelling dier verordening geen rekening is gehouden met het bepaalde in artikel 63 der Wet Autovervoer Per sonen. Door deze bemerking werd een vrij netelige quaestie naar voren gebracht. De vraag is n.l., of artikel 63 van genoemde Wet wel toepassing behoeft te vinden en of de sanctie op het in de taxiverordening gestelde niet in artikel 62 juncto artikel 4 der Wet is neergelegd. De Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, die deze vraag onder het oog heeft gezien, heeft intusschen in af wijking van haar aanvankelijk standpunt als haar oordeel doen kennen, dat het toch noodzakelijk moet worden geacht, in de verordening zelve een sanctie op te nemen. Zij meent echter, dat deze sanctie slechts voor wat betreft het vervoe ren met huurauto's van andere personen dan die zich melden aan de stalling (artikel 2, le lid sub b. der verordening), op artikel 63 der Wet gebaseerd kan zijn, omdat slechts dit voorschrift krachtens de Wet Autovervoer Personen 1939 is gegeven. Het verbod tot het innemen van standplaats (artikel 2, le lid sub a. der verordening) vloeit haars inziens voort uit de autonome aanvullingsbevoegdheid van den Raad en behoort in dien gedachtengang ingevolge de Gemeentewet dus als een gewone strafverordening gesanctioneerd te worden. Het wil ons voorkomen, dat het oordeel van de Vereeni-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 155