UITEENZETTING DER BEWEEGREDENEN. Bij de wet van 21 April 1927, Staatsblad No. 87, is met ingang van 1 Mei 1927, het grondgebied der gemeente Breda vergroot met gedeelten der gemeenten Ginneken c.a., Prin- cenhage en Teteringen. Die gebiedsuitbreiding is al spoedig gebleken te beperkt te zijn gehouden. Op alle hoofdstraten en hoofdwegen liep de nieuwe grens tusschen de reeds toen bestaande bebouwing door. De snelle bevolkingsaanwas in het conglomeraat, dat door bovengenoemde gemeenten wordt gevormd, heeft de moeilijkheden vergroot. Van de zijde van Breda is begrijpelijk aandrang uitge oefend om te komen tot een nieuwe uitzetting van Breda's grenzen, zóó, dat binnen die grenzen administratief wordt vereenigd wat stedebouwkundig, economisch, sociaal en cultureel reeds één geheel is. Die aandrang is niet alleen begrijpelijk, maar ook gerecht vaardigd. Tal van problemen, die zich in het conglomeraat voordoen, kunnen slechts centraal en niet door 4 verschil lende gemeentebesturen met uiteenloopende inzichten tot oplossing worden gebracht. Bij de overweging der nieuwe grenzen is rekening gehou den met de mogelijkheid om uitgestrekte plattelandsgebieden, welke voor de uitbreiding van Breda niet noodig zijn, buiten stedelijk verband te houden. Aanvankelijk is dan ook erop gerekend, dat bepaalde, hier voor geëigende plattelandsgedeelten der gemeenten Ginneken c.a., Princenhage en Teteringen een afzonderlijk gemeentelijk bestaan zullen verkrijgen. Mij bekend, De Griffier der Staten van Noord-Brabant, (get.) VINCENT CLEERDIN.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 237