Art. 27. Lid 5, sub b en c, wordt gelezen als volgt:
b. geen gedeelte der bedoelde bouwdeelen mag meer
vooruit springen dan V20 van den onderlingen afstand
der rooilijnen ter plaatse en in geen geval meer dan
1 M.
c. geen gedeelte der bedoelde bouwdeelen op een ge
ringere hoogte mag komen te liggen dan 2.25 M.
boven de weghoogte. Deze beperking is niet van
toepassing voor luifels en voor erkers op den beganen
grond langs wegen, waar de rooilijn niet met de grens
van den weg samenvalt, mits de voorsprong vóór de
rooilijn niet meer bedraagt dan:
0.60 M. bij een afstand van de rooilijn tot de grens
van den weg van 3 M. of minder.
0.75 M. bij een afstand van de rooilijn tot de grens
van 4 M.
1.M. bij een afstand van de rooilijn tot de grens
van 5 M.
Aan het 5e lid worden toegevoegd de punten e en f,
luidende als volgt:
e. het oppervlak, uitwendig en in horizontalen zin ge
meten, der bedoelde bouwwerken niet grooter mag
zijn dan de maat, verkregen door een derde van de
gevelbreedte te vermenigvuldigen met den volgens lid
c. toegelaten voorsprong.
Deze beperking geldt in bijzondere gevallen niet voor
balcons en luifels.
f. Als nadere eisch kan gesteld worden, dat de voor
sprong der erkers gelijk moet zijn aan die van de
aanwezige of volgens een bouwvergunning goedge
keurde erkers aan dezelfde zijde van den weg.
Art. 35. Punt d van het tweede lid wordt gelezen als
volgt
d. Op den beganen grond een behoorlijke stookplaats
buiten de keuken of bijkeuken gelegen. Bovendien
een stookplaats op iedere verdieping. Deze laatste