No. 154
BIJLAGEN 1940.
13 September 1940,
No. V/3221.
VOORSTEL in verband met het
verhaal van couponbelasting.
Aan den Gemeenteraad.
Bij Uw besluit van 9 Maart 1934 (notulen 1934, blz. 134)
werd besloten tot inhouding van de couponbelasting op de
aan rechthebbenden uit te keeren rente van effecten ten
laste der gemeente.
Krachtens het besluit van den Secretaris-Generaal van het
Departement van Financiën van 6 Juli 1940, afgekondigd
in het Verordeningenblad voor het bezette Nederlandsche
gebied, uitgegeven 27 Juli 1940, stuk 14, No. 63, is een
wijziging aangebracht in de wet van 29 December 1933,
Staatsblad No. 780, tot heffing van een couponbelasting.
Bij dit besluit zijn aan „effecten" van wier opbrengst cou
ponbelasting wordt geheven, toegevoegd „alle vorderingen
ten laste van publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechts
personen, indien deze vorderingen het gevolg zijn van
leeningen, die bestemd tot voorziening in de kapitaalbehoefte
dier rechtspersonen, in wezen dezelfde strekking hebben als
obligatieleeningen. Zoodanige strekking wordt in elk geval
aanwezig geacht, indien de leening niet binnen een jaar na
het aangaan daarvan zoowel opeischbaar als aflosbaar is
indien een der partijen het recht heeft de leening te verlen
gen, wordt, ter bepaling van den vervaldag, het recht tot
verlenging mede in aanmerking genomen".
Door deze wijziging is ook bij gemeentelijke geldleeningen,
die niet in den vorm van een obligatieleening zijn aangegaan,
van de rente couponbelasting verschuldigd. Uitzonderingen
hierop vormen slechts de kasgeldleeningen, d.w.z. die leenin
gen, welke binnen een jaar na het aangaan daarvan zoowel
opeischbaar als aflosbaar zijn en waarbij niet een der par
tijen het recht heeft de leening voorbij den tijdsduur van
een jaar te verlengen.
Ingevolge artikel 5 der wet is de belasting verschuldigd