No. 198 CENTRAAL RAPPORT van het
BIJLAGEN 1940
1 November 1940. afdeelingsonderzoek der ge
meente-begrooting voor het
dienstjaar 1941.
Algemeene beschouwingen.
Een der leden merkt het volgende op:
Het beeld van de voor ons liggende begrooting geeft
weinig aanleiding tot het houden van algemeene beschou
wingen.
Terecht beperkt het College zich in zijn toelichting in de
nota, waarbij de begrooting wordt aangeboden, tot den
toestand van thans; inderdaad het eenig mogelijke standpunt
in dezen tijd, waarin omtrent de toekomst de grootste
onzekerheid bestaat.
Dat, niettegenstaande de begrooting voor het loopende
jaar begon met een zij het gering batig saldo van
1938 en de winst op de bedrijven voor 1941 ongeveer
f 13.000,— lager moest worden geraamd, het tekort thans op
f 25.000,minder kan worden gesteld dan voor 1940, is
niet onbevredigend.
De vermindering van het aantal zorggevallen met 600 en
de lagere uitgaven voor het Burgerlijk Armbestuur en voor
genees-, heel- en verbandmiddelen is een verheugend bewijs,
dat de ten vorigen jare geconstateerde verarming van een
belangrijke bevolkingsgroep althans niet verder is doorgegaan,
waarbij wordt gehoopt, dat deze verbetering niet tijdelijk zal
blijken te zijn.
Dat het batig slot van hoofdstuk XII, nadat de wijzigingen
daarin, aangekondigd bij brief van 14 October 1940, No.
V/3680, zullen zijn aangebracht, slechts f 14.000,lager
behoeft te worden geraamd dan dat voor het loopende
dienstjaar, is eveneens niet onbevredigend.
Intusschen blijft de gemeente Breda aangewezen op Rijks-
steun en is haar toestand wel zoo zorgvol, dat veel beleid
zal worden vereischt om de gemeente weer financieel onaf
hankelijk te doen worden.
Met vertrouwen wordt dit College aan het roer gezien*