No. 158 2 In de practijk is gebleken, dat dit afzonderlijk verzoek schrift als overbodig kan worden aangemerkt. Het heeft immers tot doel de betreffende quaestie onder de bijzondere aandacht van Burgemeester en Wethouders te brengen. Dit komt zij echter toch, omdat aan de vrijstellingen, bedoeld in deze artikelen, steeds speciale voorwaarden worden verbon den, welke, indien het afzonderlijke verzoekschrift en uiteraard het afzonderlijke ontheffingsbesluit komt te vervallen, vanzelfsprekend gesteld zullen blijven worden. Zij zullen dan aan de bouwvergunning, waarin de ontheffing zal zijn begrepen, vastgekoppeld moeten worden. Het lijkt ons dan ook gewenscht, dat de eisch van een afzonderlijk verzoekschrift voor de hier besproken vrijstel lingen komt te vervallen. De bekende model-Bouwverordening volgens den leidraad van Lietaert Peerbolte stelt een soortgelijke eisch niet. Het afzien van dezen eisch schaadt ook niet het belang van de bouwers. Het is immers niet zoo, dat de bewoners eerst nadat de vereischte ontheffing verleend is, de plannen, welke moeten worden overgelegd bij de aanvraag om de bouw vergunning, gereed maken. Het was integendeel een regel zonder uitzondering geworden, dat bij het verzoekschrift om ontheffing dezelfde plannen en teekeningen werden over gelegd, als bij de aanvraag om bouwvergunning. De bouwers zagen in het afzonderlijk verzoekschrift dan ook niet meer dan een formaliteit. Ook voor handhaving van den in artikel 22 lid 11 ge stelden eisch van een afzonderlijk verzoekschrift voor de vrijstelling, bedoeld in artikel 61 lid 7, zien wij geen reden. Het is niet duidelijk waarom deze eisch bij besluit van Uwen Raad d.d. 3 September 1937 nog in de Bouwverordening is opgenomen. De ervaring heeft in elk geval uitgewezen, dat zij als overbodig kan worden aangemerkt. Het betreft hier een zuiver technische quaestie, de wijze van fundeeren waarin Burgemeester en Wethouders zonder meer op het kompas van den Dienst van Openbare Werken kunnen varen. De eisch van een afzonderlijk verzoekschrift meenen wij intusschen wel te moeten handhaven voor de vrijstelling, bedoeld in artikel 19 lid 4.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1941 | | pagina 378