2
artikel 6 der Drankwet slechts om de vijf jaren wijzigingen kunnen
worden vastgesteld met betrekking tot de maxima der vergunningen.
Wordt het besluit van 4 November 1935, No. 39, in het loopende
jaar dus niet ingetrokken, dan zal het tot 1950 onaantastbaar zijn.
Het is om die reden, dat wij thans deze zaak aan U voorleggen-
Het is immers niet uitgesloten, dat het aantal vergunningen vóór
dien zal zijn gedaald tot het wettelijk maximum (waar Breda
momenteel nog ver boven uitgaat). Het valt namelijk te voorzien,
dat het aantal vergunningen, hetwelk thans 174 bedraagt (op 1
Januari 1942. bedroeg het 177) in steeds sneller tempo zal gaan
afnemen, omdat een groot aantal vergunningen reeds eenmaal
overeenkomstig artikel 29 der Drankwet op een der nabestaanden
is overgeschreven en een vergunning slechts eenmaal kan vererven.
Bovendien willen wij nog op het volgende wijzen:
De Minister van Sociale Zaken heeft te kennen gegeven, dat
hij, evenals wij, den norm van 1935 wil aanhouden. Waar in
1935 echter het aantal vergunningen, dat volgens artikel 5 toen
122 had mogen bedragen, met ongeveer een vijfde n.l. tot 100 is
verminderd, meent hij, dat thans overeenkomstig de toen vast
gestelde norm zou worden gehandeld, indien een aantal werd
aangehouden, dat op een vijfde beneden het momenteele wettelijk
maximum zou liggen. Dit aantal zou dan ongeveer 125 bedragen,
aangezien het wettelijk maximum thans 160 bedraagt. Deze opvat
ting ziet over het hoofd, dat de verlaging van het maximum der
vergunningen in 1935 noodig was, omdat Breda door haar enge
omgrenzing viel onder den norm der kleinere gemeenten van 1
vergunning op 400 inwoners, terwijl voor deze gemeente door
haar grootere stadskarakter de norm der grootere steden (1 ver
gunning op 500 inwoners) in de rede lag. Had Breda in 1935
niet 48.800 inwoners geteld, doch 50.000 (een aantal dat Breda
vanwege zijn grenzen niet spoedig zou hebben bereikt), dan zou
toen zeker niet om een verlaging van het maximum gevraagd zijn.
's Ministers oordeel houdt intusschen met dit facet van het vraag
stuk zoo klaarblijkelijk geen rekening, dat vertrouwd mag worden,
dat Uw voorstel tot intrekking van het Koninklijk Besluit van 4
November 1935, No. 39, na een nadere uiteenzetting der quaestie,
zijn steun toch nog zal erlangen.
Burgemeester en Wethouders van Breda,
VAN SLOBBE, burgemeester,
VAN MEERWIJK, secretaris, l.s.