als positieve tegenover negatieve maatstafook in de keuring voor jeugdige personen van 14 tot 18 jaren zal wel degelijk een positief element moeten liggen." Een tweede mogelijkheid ter bereiking van het beoogde doel is geregeld in artikel 4 der Bioscoopwet, inhoudend, dat de gemeente raad bij verordening onder Koninklijke goedkeuring kan bepalen, dat vergunningen als bedoeld in artikel 1 dier wet slechts met inachtneming van de in de verordening gestelde voorschriften zullen worden verleend. Een dergelijke verordening kan het bios coopbezoek door jeugdige personen geheel of gedeeltelijk aan banden leggen. Reeds in 1931 stelde het toenmalige college van Burgemeester en Wethouders aan den Raad voor, een verordening als bedoeld in artikel 4 der bioscoopwet in het leven te roepen. De strekking was toen, de nakeuring in het algemeen te regelen. Na krachtig verzet van de zijde der bioscoophouders werd dit voorstel terug genomen en stelden dezen zich vrijwillig onder toezicht van de Katholieke Filmcentrale, een instelling als bedoeld in de artikel 20 en 21 van de bioscoopwet. Het gevaar is nu aanwezig, dat de bioscoophouders, indien de Raad eenzijdig wijziging brengt in de omstandigheden, waaronder de ondertoezichtstelling plaats vond, op hunne onderwerping zullen terugkomen, waartoe zij toch reeds te allen tijde zijn gerechtigd. Alsdan zal de nakeuring in haar geheel dwingend moeten worden voorgeschreven. Daarbij komt dan naar voren een ander bezwaar, verbonden aan het uitvaar digen van een verordening als bedoeld in artikel 4 der bioscoop wet, hierin bestaand, dat een dergelijke verordening niet van toe passing is op de reeds geldende bioscoopvergunningen. Intrekking daarvan kan slechts geschieden op de in de wet vermelde gronden. Uit het voorgaande moet derhalve de gevolgtrekking worden gemaakt, dat de huidige wetgeving mede door de aanwezige bij zondere omstandigheden niet toelaat, op korten termijn een wet telijke regeling te treffen, waardoor de jeugd uit avondbioscoop- voorstellingen kan worden geweerd en slechts wordt toegelaten tot middagvoorstellingen, die voor haar geschikt zijn. Het komt ook ons niettemin nuttig voor, dat een dergelijke regeling wordt tot stand gebracht. Wij noodigen Uwen Raad derhalve uit, deze wenschelijkheid uit te^ spreken, volgens het hierbijgevoegd ontwerp-besluit. Onzerzijds kunnen dan bij de daartoe geeigende organen stappen worden gedaan, welke met tertijd de invoering van een doeltreffende regeling wellicht moge lijk maken. Burgemeester en Wethouders van Breda, VAN SLOBBE, burgemeester, VAN WOENSEL, secretaris.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1947 | | pagina 34