de meeste kinderen geen beroep op art. 13 der l.o.wet (vergoeding
vervoerskosten) kan worden gedaan, zodat kan worden gezegd,
dat de 2 overblijvende stadsscholen niet kunnen worden geacht
op voldoende wijze in het ontvangen van openbaar gewoon lager
onderwijs te voorzien.
Hierbij kan nog worden opgemerkt, dat de school Viandenlaan
een reeds sedert jaren bestaande school is, waarvan het aantal
leerlingen alleen de laatste jaren, voornamelijk tengevolge van de
inbeslagneming der school tijdens de oorlogsjaren en de daaruit
voortvloeiende verplaatsing en onvoldoende huisvesting van school
en leerlingen, een abnormale teruggang heeft te zien gegeven.j|
Verwacht mag worden, dat de school, waarvan het gemiddelde
leerlingental thans slechts weinig beneden het vereiste getal van
100 ligt, onder leiding van het nieuwe schoolhoofd weer spoedig
haar normale peil zal hebben bereikt. Bovendien ligt een over
schrijding daarvan in het vooruitzicht, nu in de onmiddellijke
omgeving der school (Schoolakker) een 148-tal nieuwe woningen
in aanbouw zijn.
Een besluit van Uw college, waarbij de instandhouding der
school Viandenlaan ingevolge art. 19 wordt gevorderd, is onder
worpen aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Het besluit
van Gedeputeerde Staten houdt in, dat naar hun oordeel de
instandhouding van de school al dan niet ingevolge art. 19 wordt
gevorderd. Van het besluit van Gedeputeerde Staten staat voor
Uw college en elk zijner leden daarvan, beroep open op de Kroon.
Over een dergelijk besluit dient dus eerst de beslissing van
Gedeputeerde Staten (c.q., na beroep, van de Kroon) te worden
afgewacht.
Nu opent ook nog art. 22bis sub. 6 der lager onderwijswet d^
mogelijkheid om ontheffing van het in het eerste lid van dat
artikel voorgeschreven opheffingsbesluit te verkrijgen. Art. 22bis,
6e lid, bepaalt n.l„ dat de Minister, de Onderwijsraad gehoord,
op verzoek van Uw college in bijzondere gevallen telkens voor
een jaar of tot wederopzegging kan bepalen, dat een school wordt
in stand gehouden, ook al is het aantal leerlingen minder dan in
het eerste lid is voorgeschreven.
Zoals reeds boven uiteengezet, zijn er verschillende motieven
aan te voeren op grond waarvan kan worden gezegd, dat de