No. 90
BIJLAGEN 194$.
17 Maart 1948.
No. 1/4283.
VOORSTEL tot het sluiten van een
overeenkomst met de Staat in ver
band met de vestiging van de Ko
ninklijke Militaire Academie.
Aan de Raad der gemeente Breda.
Aan Uwe Raad zeiden we toe, dat wij U zo spoedig mogelijk
op de hoogte zouden stellen van de stand van de onderhandelingen,
welke zijn gevoerd tot behoud van de Koninklijke Militaire Aca
demie en U hierover nadere voorstellen zouden doen.
Wij kunnen U thans het volgende mededelen:
De Minister van Oorlog heeft te kennen gegeven, dat hij een
opnieuw vestigen van de Koninklijke Militaire Academie in Breda
zou willen overwegen, mits tegemoet zou kunnen worden gekomen
aan de behoefte aan sportvelden, welke een dergelijk opleidings
instituut ten ene male niet kan ontberen. In dat verband werd ge
sproken over het daarvoor beschikbaar stellen van een gedeelte van
het Valkenberg.
Van onze zijde is begrepen, wat zulks voor de gemeente bete
kende en wij hebben daarom ook getracht de Minister tevreden te
stellen door elders sportvelden aan te bieden, uitgaande van de
gedachte, dat het vervoer naar de sportvelden heden ten dage een
vrij gemakkelijk op te lossen probleem moest zijn.
Van de zijde van de Minister werd daarop te kennen gegeven,
dat de projectie van enige sportvelden in de onmiddellijke nabij
heid van de huisvesting noodzakelijk was, omdat de sport moet
beoefend worden tussen de lessen door, zodat het beschikbaarstel
len van sportvelden op een afstand van het „Kasteel"-terrein het
probleem niet zou kunnen oplossen.
Zoals Uwe Raad bekend is hebben wij daarop het advies ge
vraagd van de Landschapsarchitect Prof. Dr. Ir. J. T. P. Bijhouwer,
hoogleraar te Wageningen. Deze ontwierp een plan, waarbij het
nieuw op te richten officierenverblijf in het Valkenberg zou worden
gebouwd. Aan de Zuidzijde van dit verblijf zou tevens gelegenheid
zijn voor de aanleg van een sportveld.
Tevens was in dit ontwerp opgenomen een doorgang van het
Valkenberg naar het Kasteelplein, zulks om het „Kasteel" meer
dan tot heden het geval was in het stadsleven te betrekken.
Van de zijde van de Minister werd toegezegd, dat het „Kasteel
in overleg met een door de Monumentencommissie aan te wijzen
deskundige zou worden gerestaureerd en de Genie is onmiddellijk
begonnen met de bouwsels te verwijderen, welke in verloop van tijd
Waren verrezen en het „Kasteel" uitermate ontsierden. Door het