BIJLAGEN 1948.
No. 229
28 September 1948
VI/13556
VOORSTEL van B. en W. tot benoe
ming van leden en plaatsvervangende
leden voor de commissies voor ge
organiseerd overleg.
Aan de Raad der gemeente Breda.
Ingevolge artikel 125, lid 2 van de Ambtenarenwet 1929 dienen
de gemeentebesturen een regeling vast te stellen terzake het in het
eerste lid van dat artikel onder k bepaalde, n.l.
„de wijze, waarop aan vereenigingen van ambtenaren gelegenheid
wordt gegeven ten aanzien van de dezen betreffende algemeen ver
bindende voorschriften haar gevoelen te doen kennen".
In hoofdstuk IX van het Ambtenarenreglement, gemeenteblad
no. 856 en in de krachtens artikel 2, lid 2 van het Werklieden
reglement 1934 bij ons besluit van 20 Augustus 1934 vastgestelde
regeling inzake de samenstelling en inrichting van de Centrale
Commissie van Overleg, zijn te dien aanzien voorzieningen getroffen.
Hierin is o.a. voorgeschreven, dat de Commissie voor Ambtenaren-
aangelegenheden en de Centrale Commissie van Overleg voor de
Werklieden ieder zijn samengesteld uit
a. een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur, bestaande
uit één der leden van het college van Burgemeester en Wethouders,
door dit College aan te wijzen en voorts uit drie leden van
de Gemeenteraad, door dit College aan te wijzen
b. een vertegenwoordiging van plaatselijke afdelingen van landelijke
ambtenaren- resp. werkliedenorganisaties.
Verder is bepaald, dat de Raad voor ieder door hem benoemd
lid tevens een plaatsvervanger uit zijn midden aanwijst. Het is een
gebruik geworden, dat de leden van de Commissie voor Ambtenaren-
aangelegenheden plaatsvervangend lid zijn van de Centrale Commissie
van Overleg voor de Werklieden en omgekeerd, zodat Uw college
in het geheel slechts zes leden behoeft te benoemen.
Voorts-is bepaald, dat de door Burgemeester en Wethouders
en de Raad aan te wijzen leden en plaatsvervangers om de twee
jaar in de maand September aftreden en direct herkiesbaar zijn.