met deze herziening der financiële verhouding, zodat die begroting
nog een tekort vertoonde van f 347.000, Blijkens de toelichting
op de 31e begrotingswijziging 1948 d.d. 6 April 1948, no V/5100,
verdween dit tekort geheel door de hoger geraamde uitkeringen
ingevolge de genoemde noodvoorziening.
De aangeboden begroting voor het dienstjaar 1949 sluit zonder
tekort, zodat geen beroep behoeft te worden gedaan op het rijk
voor het toekennen van een bijzondere uitkering. Daarnaast was
het mogelijk voor onvoorziene uitgaven (volgnr. 1268) een bedrag
van ruim f 96.000,tezamen en bovendien de voorgenomen
reservering voor de stichting van een tentoonstellingsgebouw
(volgnr. 1170A) op een bedrag van f 122.800,te handhaven.
Deze gunstige indruk neemt niet weg, dat thans meer dan ooit
waakzaamheid geboden is om de financiële zelfstandigheid te
behouden. Immers de stijging van het algemeen prijsniveau en de
verhogingen der lonen en salarissen van het gemeentepersoneel
werken thans ten volle in deze begroting door. Een vluchtige
kennisneming van de geraamde uitgaven is reeds voldoende om
een algemene verhoging te kunnen constateren. Het is duidelijk,
dat deze stijging niet kan worden voortgezet, omdat de inkomsten'
hiermede geen gelijke tred zullen houden.
Alhoewel er dus geen reden is tot pessimisme, zal toch ernstig
moeten worden overwogen of de uitvoering van tal van gewenste
openbare werken kan worden voortgezet in het huidige tempo.
Want afgezien van de moeilijke materiaalpositie is het
duidelijk, dat de verschillende belangrijke kapitaalsinvesteringen
een grote last leggen op de begrotingen van de komende jaren
door hogere ramingen voor afschrijvingen en rente en aflossing
van geldleningen. Zo blijkt bijvoorbeeld, dat op volgnummer 644
ruim f 88.000,meer wegens rente en op volgnummer 645 ruim
f 103.000,— meer wegens aflossing van geldleningen moest worden
geraamd, terwijl de afschrijvingen op hoofdstuk VI (volgnr. 802)
door middel van bijdragen van de gewone dienst aan de kapitaal-
dienst sedert 1947 met bijna f 100.000,zijn gestegen.
Door de Ministers van Binnenlandse Zaken, van Wederopbouw
en Volkshuisvesting en van Financiën, is er bij de gemeentebesturen
in het belang van onze nationale economie op aangedrongen bij
het onderhoud en de aanleg van openbare werken de grootst