No. 29 BIJLAGEN 1948. PRAE-ADVIES op door enkele raads leden voorgestelde wijzigingen van de verordening ex. art. 4 en 7 der Woonruimtewet 1947. 29 Januari 1948. No. 1/19281. Aan de Raad der gemeente Breda. De heer Jongbloed heeft voorgesteld in de verordening ex art. 7 der Woonruimtewet de woorden: „in grote lijnen", voorkomende in art. 1, lid 1, te schrappen, en wel omdat men anders moeilijkheden over de vraag, wat nu precies is toegewezen, zou kunnen krijgen. Wij achten deze wijziging niet gewenst. Wanneer een woning opname is geschied en naar ons aanvankelijk oordeel woonruimte in het pand beschikbaar is, dan is het voor de belanghebbende, dit is dus degene tot wie de eventuele vordering zou moeten worden gericht, van groot belang, dat hij zo spoedig mogelijk enig idee heeft, welke ruimte hij bij vordering ongeveer zal moeten afstaan. Het is een eerste indruk welke ter kennis wordt gebracht van de belanghebbende, welke eventueel haar definitieve vorm vindt in een vordering, wanneer het noodgeval, waarin moet worden voorzien, is uitgekozen. Er is nog alle ruimte voor overleg, het indienen van bezwaren (art. 1, lid 2). Het is vóórdat dit nader overleg plaats heeft gevonden beslist onmogelijk om te beoordelen of medegebruik van bepaalde ruimten, als keuken, gang, trappen, zolder, schuur enz. ook zullen worden gevorderd, ook al omdat nog niet vaststaat welk gezin of wat voor soort behoeften er in zullen komen. Het is bovendien uiteraard ook mogelijk, dat de belanghebbende zelf een acceptabel voorstel tot intensievere bewoning van het pand doet (zie art. 2). Dit zijn argumenten, welke er voor pleiten de redactie van artikel 1 niet te veranderen. De belanghebbende heeft er bo vendien geen nadeel van, daar hij zodra de precieze omschrijving, d.w.z. de ontwerp-vordering zelf wordt opgemaakt, nog de moge lijkheden heeft, welke de Woonruimtewet geeft, om voor de advies commissie ex art. 8 en eventueel voor G.S. zijn belangen te be pleiten. De heer Jonker heeft bezwaar ingebracht tegen art. 2, lid c, van de verordening ex artikel 4, daar hij hierin leest, dat een vergun ning niet mag worden geweigerd aan iemand die door de Kanton rechter uit zijn woning is gezet. Hij wil hieraan zien toegevoegd: „behalve wanneer dit is geschied wegens wanbetaling". Deze aanvulling is overbodig en bovendien niet wenselijk. In de verordening, zoals deze werd vastgesteld, is namelijk bepaald, dat ons College slechts o.m. dan vergunning weigert, wanneer het van oordeel is, dat eerst woongelegenheid moet worden verschaft aan personen behorende tot hen, die op grond van of na een rechterlijk

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1948 | | pagina 59