No. 325 BIJLAGEN 1949. 9 November 1949. V/15688 VOORSTEL van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling exploitatievergoeding bijz, lagere scholen ex. art. 101 L. O.wet 1920 voor het jaar 1948. Aan de Raad der gemeente Breda. Ingevolge het bepaalde in art. 103, sub 2, der Lager Onder wijswet 1920, dient door U vóór 1 December 1949 te worden vastgesteld le. het bedrag der vergoeding, waarop de besturen der bijzon dere lagere scholen over het jaar 1948 aanspraak hebben en 2e. het bedrag der voor vergoeding in aanmerking komende uitgaven over genoemd jaar. Het bedrag sub 1 is het bedrag per leerling bedoeld in art. 55bis der Lager Onderwijswet 1920, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal leerlingen, krachtens art. 28 der wet, over 1948. Het bedrag bedoeld in art. 55bis is in beroep door Gedepu teerde Staten bij besluit van 16 Maart 1949 vastgesteld, voor scholen in eigendom der schoolbesturen: op 18,voor het G.L.O. f 21,50 voor het V.G.L.O. en f 31,07 voor het U.L.O. voor ingebruik gegeven scholen of lokalen: op f 16,60 voor het G.L.O. f 20,10 voor het V.G.L.O. en f 28,97 voor het U.L.O. Een voorschot op deze gemeentelijke vergoeding, berekend naar het gemiddeld aantal leerlingen over het jaar 1947 en het door de Raad vastgestelde bedrag bedoeld in art. 55bis, is de verschillende schoolbesturen reeds uitgekeerd, zodat een verreke ning thans dient plaats te hebben. Het te weinig genotene moet onverwijld aan de schoolbesturen worden uitgekeerd. Wegens de hogere door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedragen ex art. 55bis zijn er geen schoolbesturen, die een bedrag aan te veel genoten voorschot op het subsidie in de gemeentekas behoeven terug te storten. Het sub 2 bedoelde bedrag is het bedrag der door de school besturen werkelijk gedane uitgaven voorzover die voor vergoeding

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 673