hoe groot de werkelijke uitgaven zullen zijn voor de openbare
scholen. Dit onderzoek gaf tot uitslag een bedrag van f 19.—
voor het lager, van f24.voor het uitgebreid lager onderwijs.
Voor zolang het dienstjaar 1949 niet is afgesloten, geven deze
cijfers evenwel geen volledig beeld.
Wij menen daarnaast een basis voor redelijke bedragen te
kunnen vinden in de door de rijksinspectie in zijn circulaire van
6 December 1948 aangegeven normen en welke bedoeld waren
voor de vaststelling der exploitatievergoeding over 1949 doch
waarmede, wegens een te late ontvangst, geen rekening meer
kon worden gehouden bij het door U genomen besluit d.d.
2 December 1948.
Volgens de door de rijksinspectie voorgestelde normen, wordt
het nodig geacht het bedrag der vergoeding te berekenen volgens
de volgende formule
voor het g.l.o. X x f 425.— Y f 8.—
u.l.o. X x 425.- Y f 15.—
Aan de hand van de thans eerst definitief bekend zijnde cijfers
van het gemiddeld leerlingental der openbare scholen over 1949,
geeft deze formule de volgende uitkomst
13 x f 425.— 0
voor het g.l.o. ~f" f 8.— f 22.—
i i 3 x f 425.— r
voor het u.l.o. 77--j- f 15.— f 36.—
60
Het bedrag van het g.l.o. blijft dus, berekend naar de normen
der rijksinspectie, f 6.beneden dat, hetwelk Gedeputeerde
Staten thans vaststellen.
Ten aanzien van het u.l.o. bedrag merken wij op, dat dit over
1949 volgens de formule ongunstig wordt beïnvloed door het
betrekkelijk laag leerlingental, daar bij 60 leerlingen slechts 2
leerkrachten vergoed worden dus in de teller feitelijk ook met
2 lokalen zou rekening gehouden moeten worden,
2 x f 425
De uitkomst wordt dan f 15.— f 30.—
60
Op grond van bovenstaande zijn wij van oordeel, dat de thans
door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedragen aanmerkelijk
uitgaan boven de bedragen welke voldoende moeten worden ge
acht voor de redelijke behoeften van een in normale omstandig
heden verkerende school in deze gemeente, waarom wij Uw
college voorstellen van het besluit van Gedeputeerde Staten beroep
in te stellen bij de Kroon, op grond van het bepaalde in artikel
17 der lager onderwijswet 1920.
Burgemeester en Wethouders van Breda,
CLAUDIUS PRINSEN,, Burgemeester.
VAN WOENSEL, Secretaris.
Ligt ter visie in de Leeskamer.