GEMEENTE BREDA BIJLAGEN No114 AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA. 3 April 1950 Vl/4932 Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast stelling van een nieuwe loonverordening voor de vaste en voorlopig-aangestelde werklieden in dienst der gemeente Breda. De lonen van de volwassen vaste en voorlopig-aangestelde werklieden dezer gemeente,geregeld in de Algemene Loonverordening 1947,kunnen ingaande 1 Januari 1948,worden geconformeerd aan die van rijkswerklieden,in een 2e klasse gemeente, zoals deze luiden volgens de bijlage E I van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 (Koninklijk Besluit van 20 Juni 1949,Stbl.nr.J.26l). Op bijgaande staat "treft U een overzicht aan van de thans bestaande en de nieuwe loonnormen.Uit dit overzicht zal U blijken,dat er alleen in de drie hoogste loonklassen een geringe verbetering ontstaat.Dit is een gevolg van het voorschrift, dat de loonmarges,welke in sommige gemeenten tengevolge van de toepassing van de z.g. mildheidsclausule (opgenomen in artikel 10 van de Algemene Loonverordening 1947)bestaan,thans behoren te worden inverdiend,indien en voor zover dit door ver hoging van de normale rijksionen mogelijk wordt.Het rijksloonpeil blijft derhalve als plafond gelden,zodat dit in geen enkel geval meer mag worden doorstoten.De lo nen, welke thans nog hoger liggen,kunnen voor dat hogere in de vorm van een persoon lijke toelage worden gegarandeerd. Deze persoonlijke toelage is vereist voor het maximum van de le en 2e loon- klasse tot respectievelijk 96 en 51 cent per week;in de 3e loonklasse dient op het minimum-loon plus 5 en 6 periodieke verhogingen een persoonlijke toelage van resp. 4 en 7 cent per week te worden toegekend (zie artikel ll). Ter toelichtiM van de ontwerp-bezoldigingsregeling werklieden,waarvan een exemplaar hierbij gaat,hebben wij de eer U het volgende mede te delen. Artikel_l.De begrippen "-^oon""wedde'' en "bezoldiging" zijn omschreven teneinde ter zake bestaande verwarring op te heffen; .artikel 2.Gedeputeerde Staten dezer provincie hebben het verlangen te kennen gege ven de indeling der functies in de loonklassen in de verordening zelve te regelen.Nu deze indeling reeds meer dan 25 jaar door Burgemeester en Wethouders geschiedt,zijn wij van mening,dat daarin geen wijziging ware te brengen.De inhoud van artikel 2 van de thans bestaande verordening is dan ook volledig in de nieuwe regeling opgenomen (zie art.2); Artikel 3.Gedebuteerde Staten hebben ons med-egedeeld,dat bepaald dient te worden, dat het minimum van de eerste loonklasse eerst kan worden genoten na het bereiken van de 22-jarige leeftijd.In de bestaande loonverordening was terzake van de rijksregeling afgeweken,omdat in artikel 4,lid 3,van het Werkliedenreglement 1934 is bepaald,dat de jeugdige werklieden,die bij het bereiken van de 19-jarige leeftijd nog niet zijn ontslagen/bij het berei ken van de 21-jarige leeftijd,indien aanstelling als voorlopig-aangesteld of vast werkman nog niet is gevolgd.Na terzake gepleegd overleg met het Departement van Binnenlandse Zaken en de Provinciale Griffie is ter op lossing van de moeilijkheid lid 3 toegevoegd; is.ooo.14 alsnoë moeten worden ontslagen -Artikel 4 -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 307