Behoort bij Bijlagen 1950 no. 184 - 2 - deze arbeiders of bepaalde groepen daarvan van toepassing is. Tevens bleek ons toen, dat - indien de gemeente voor 1 Mei j.l. een dergelijke bepaling vaststelde, welke inging op 1 Mei 1949 - ten gunste van de betrokken arbeiders en ten laste van de regering een premie-tegoedschrijving zou plaats vinden over de tijd, dat die ar beiders in de periode van 1 Mei 1947 - 1 Mei 1949 in genoemde bedrijfstak zouden hebben gewerkt. Wij hebben ons beraden over de vraag, of het wenselijk is, dat de losse arbeiders van de dienst der beplantingen - gelijk zulks b.v. ook voor het over eenkomstig personeel.van het staatsbosbeheer geschiedde - onder deze pensioenrege ling worden gebracht. Het merendeel dezer arbe. .ers wordt elk jaar in het lente- of zomerseizoen aangetrokken, om dan weer in de herfst af te vloeien. Deze ar beiders zijn veelal voor en na hun gemeentedienst werkzaam in een onderneming, welke onder genoemde pensioenregeling valt. Gezien der*voordeel, dat voor deze arbeiders gelegen was in een beslis sing vóór 1 Mei j.l., hebben wij op 28 April 1950 besloten de deelname aan bedoeld bedrijfspensioenfonds verplicht te stellen voor de losse werklieden bij de dienst der beplantingen. Bij deze beslissing hebben wij echter het uitdrukkelijke voor behoud gemaald:dat alsnog de raad der gemeente met ons besluit zou instemmen. Dit voorbehoud werd - blijkens een vooraf ontvangen mededeling van de zijde van het bestuur van het bedrijfspensioenfonds - door het fondsbestuur geaccepteerd. In feite werd door o.ize beslissing dus de mogelijkheid opengehouden om genoemde groep arbeiders - met verzkering van de bijzondere rechten over de periode Mei 1947 tot Mei 1949 - bij dit fonds onder te brengen. Over deze aangelegenheid werd door ons inmiddels het gevoelen ingewonnen van de centrale commissie van overleg voor de werklieden. Deze commissie staat vooralsnog afwijzend tegen een dergelijke deelname in voornoemd bedrijfspensioenfonds. De vakorganisaties van het overheidspersoneel streven ernaar de rechtspositie van hen, die op arbeidsovereenkomst naar burger lijk recht bij de overheid werkzaam zijn, te doen aansluiten aan die van hen,die daarbij in ambtelijk verband werken. Van een regeling, als in onze voorlopige be- s. us sing vervat, wordt een met dit streven strijdige uitwerking gevreesd. Daarnaast wordt het inopportuun-geacht, dat thans door de gemeente een beslissing wordt genomen, tereijl de z.g» salariscommissie ad hoe, optredende als orgaan van georganiseerd overleg voor het Rijkspersoneel en de Unie van Overheids personeel, het orgaan van samenwerking van de Alg.Bond van Ambtenaren, de Ned. christelijke Bond van overheidspersoneel, de Katholieke Bond van Overheidspersoneel en de Alg.R.ït.Ambtenarenvereniging, deze aangelegenheid nog in studie hebben en b-ierin nog geen definitief standpunt hebben bepaald.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 543