Daarentegen zullen uit het hoogste leerjaar (13 leerlingen) alle of nagenoeg
alle leerlingen de school verlaten, zodat met het nieuwe cursusjaar de school
nog door rond 25 leerlingen zal worden bezocht.
In verband met bovenstaande, meenden wij de vraag onder het oog te moe
ten zien of in een en ander geen aanleiding moest worden gezien om tot ophef
fing dezer school over te gaan.
Ten aanzien van de ter zake van belang zijnde wettelijke bepalingen
der lager onderwijswet, merken wij het nolgende op.
In tegenstelling tot hetgeen de 1.o.wet inhoudt t. a. v, de verplichte
opheffing van openbare lagere scholen bij daling beneden een bepaald aantal
leerlingen, stelt de wet een dergelijke verplichte opheffing niet met betrek
king tot openbare u.1. o.-scholen. Wel schrijft zij in bepaalde gevallen in
houding der rijles vergoeding van do salarissen der leerkrachten) voor. De
aanspraak op deze vergoeding voor openbare u.1. o.-scholen gaat n. 1. verloren,
indien het aantal leerlingen beneden 48 daalt (gemeenten van 50,000 - 100.000
zielen). De rijksvergoeding blijft dan nog 3 jaar gehandhaafd, mits intussen
het leerlingental dan niet daalt beneden 3/4 van ovengenoemd minimum, i.e.
beneden 3/4 x 48 36 leerlingen.
Over 1950 zal aan do openbare u.1. 0.-school Ginnekenstraat dit gemid
deld aantal van 36 vermoedelijk nog juist bereikt kunnen worden, over 1951
zal dit zeer zeker niet meer hot geval zijn. Er zal dus zeker in 1951 en ver
moedelijk nog dit jaax- (hetgeen eerst is na te gaan als het leerlingental op
16 September a. s. bekend is, met inhouding der rij les vergoeding zijn tekening
te houden.
Bovendien vestigen wij er nog Uw aandacht op dat indien het gemiddelde
leerlingental der openbare u. 1.0.-school tot 30 daalt, hetgeen naar het zich
thrns laat aanzien over 1951 zeker het geval zal zijn,, aan de school nog.
slechts 1 leerkracht voor rijksvergoeding in aanmerking zal kunnen komen.
Het instandhouden van deze blijkbaar uitstervende school, zal de ge
meente derhalve binnenkort aanzienlijke financiële verplichtingen opleggen.
V/ij achten dit financieel offer, onder de huidige tijdsomstandigheden en voor
een betrekkelijk zeer gering aantal leerlingen, niet verantwoord, mede daar,
althans de eerstvolgende jaren, een opleving van deze school niet is te zien
en binnen enkele jaren toch tot opheffing der school zal moeten worden overge
gaan.
Hoezeer wij deze gang van zaken met betrekking tot het openbaa.r uitge
breid lager onderwijs betreuren, in het bijzonder ook ten aanzien van de aan
de school verbonden leerkrachten die met prijzenswaardige ijver en e,lgehole