Bij volgno.33 der agenda. - 3 - Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen,dat .deze verplichting niet geldt ten aanzien van bepaalde belanghrebbenden. 3.Een belanghebbende verliest zijn aanspraak op uitkering,indien hij - nadat hem ontslag is aangezegd - opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg te ge ven aan een oproeping of aanwijzing van het- gewestelijk arb e Ms bureau" of .bijkan toor, welke kan leiden tot het verkrijgen van een hem passende betrekking,dan wel weigert een hem passende betrekking te aanvaarden;bovendien kan zijn aanspraak vervallen worden verklaard,indien Burgemeester" en' Wethouders gegrbrrde- reden hebben 'aan te nemen,dat hij niet ernstig" tracht werk te vinden. Artikel 3. 1 ..Behoudens het overigens in deze verordening bepaaldebestaat aanspraak op de uitkering: a.voor een belanghebbende,die ten tijde van het ontslag kostwinner is,ge durende een tijdvak gelijk aan l/6 deel van de diensttijd} b.voor de overige belanghebbenden gedurende een tijdvak gelijk aan l/l2 deel van de diensttijd, een en ander met dien verstande,dat de duur van de uitkering voor een belang hebbende als bedoeld onder a nimmer meer beloopt dan twee jaren en in de ove rige gevallen nimmer meer dan een jaar.Voor de berekeningvan de duur van de uitkering wordt de diensttijd gedeeld door 6,onderscheidenlijk door 12,waar na de uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden, 2.Behoudens het overigens in deze verordening bepaalds is de uitkering: a.voor een belanghebbende,die ten tijde van het ontslag kostwinner is,geduren de de eerste twee maanden gelijk aan het bedrag van de laatstelijk genoten beloning,gedurende de volgende twee maanden 85,gedurende de daaropvolgende acht maanden 70 en vervolgens 60 ten honderd van die beloning; b.in de overige gevallengedurende de eerste maand gelijk aan het bedrag van de laatstelijk genoten beloning,gedurende de volgende maand 85,gedurende de volgende vier maanden 70 en vervolgens 60 ten honderd van die beloning. 3.Voor zoveel een belanghebbende ten tijde van het ontslag een diensttijd van tenminste 10 jaren heeft volbracht en het aantal jaren van deze diensttijd tesamen met het aantal jaren van de leeftijd,die hij ten tijde van het ont slag heeft bereikt,60 of meer bedraagt,wordt hem na afloop van de in het eer ste en tweede lid bedoelde termijnen gedurende zes maanden een verdere uitke ring verstrekt ten bedrage van: a,50 ten honderd van de laatstelijk genoten beloning,indien hij ten tijde van het ontslag kostwinner is b.40 ten honderd in de overige gevallen, 4.Hij,die op de datum van ingang van het ontslag kostwinner zijnde,nadien die hoedanigheid verliestwordt daarna behandeld op de voet als in de voorafgaande

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1951 | | pagina 585