Bij volgno.32 der agenda.
-2-
3.Voor zoveel een ambtenaar ten tijde van het ontslag een diensttijd van
ten minste 10 jaren heeft volbracht en het aèntal jaren van die diensttijd
tezamen met het aantal jaren van de leéftijd,die hij ten tijde van het ont
slag heeft bereikt,60 of meer bedraagt,wordt hem na afloop van de in het
eerste en twee lid bedoelde termijnen een verder genot van wachtgeld toege
kend ten bedrage van het wachtgeld,dat hij onmiddellijk vo-^r de afloop van
die termijnen genoot.
4.In bijzondere gevallen kan de toekenning van wachtgeld voor een be
paalde tijd na het verstrijken der vorenómschreven termijnen wonden voort
gezet tot een bedrag van ten hoogste 50%,indien betrokkene ten tijde van het
ontslag kostwinner was van een gezin,en anders 40% van de laatstelijk geno
ten bezoldiging
Artikel 3.
De op wachtgeld gestelde,die op de dag van ontslag kostwinner was van
een gezin,doch na het ontslag die hoedanigheid verliest,wordt voor de verde
re duur van het hem toegekende wachtgeld behandeld als een niet-kostwinner.
.Artikel 4.
1.Ten aanzien van hem,die op wachtgeld zal worden of is gesteld en die
na zijn ontslag uit hoofde van ziekte nog aanspraak heeft of krijgt op door
betaling 'van bezoldiging,wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de
regeling,vervat in deze verordening,opgeschort tot het einde van het tijd
vak,waarover aanspraak op doorbetaling van bezoldiging bestaat.
2.Burgemeester en Wethouders kunnen op verzoek van hem,die op wachtgeld
gesteld zal worden of is gesteld en die zich in militaire dienst bevindt of
moet begeven,bepalen,dat te zijnen aanzien de regeling,vervat in deze veror
dening,voor de duur van zijn militaire dienst wordt opgeschort.
Artikel 5.
1.Onder diensttijd wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan
de aan het ontslag voorafgegane tijd,die in aanmerking komt voor pensioen,met
dien verstande echter,dat:
a)diensttijd in een nevenbetrekking slechts in aanmerking komt,indien het
wachtgeld uit hoofde van ontslag uit die betrekking wordt toegekend;
b)indien de diensttijd wegens verleend ontslag onderbroken is geweest,de tijd
vóór de onderbreking,behalve voor de toepassing van het derde lid van artikel
2 dezer verordening,slechts medetelt,indien de onderbreking minder dan een
jaar heeft gèduurd;
c)diensttijd,die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van
wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering ten laste van een der
lichamen,bedoeld in de artikelen 3 en 4 der Pensioenwet 1922,Staatsblad no,
240,en tijd,in het genot van een zodanig wachtgeld of uitkering doorgebracht,
niet wordt medegeteld,
2,Burgemeester en Wethouders kunnen in bijzondere gevallen diensttijd,
die vooraf ging aan een onderbreking van een jaar of langer geheel of gedeel
telijk doen medetellen.
Artikel 6.
1 .Onder laatstelijk genoten bezoldiging wordt voor de toepassing van de
ze verordening verstaan de bezoldiging,de toelagen,die in de pensioengrondslag
worden opgenomen,en de tijdelijke kindertoeslag,die door de op wachtgeld ge
stelde op de dag vóór het ontslag werden genoten.
2.Indien in de bezoldiging,de toelagen en de tijdelijke kindertoelage,
in het eerste lid bedoeld,uit andere hoofde dan wegens periodieke verhogingen,
wijziging zou zijn gekomen,wanneer de op wachtgeld gestelde op de laatstelijk
genoten bezoldiging in dienst ware gebleven,geldt van de datum van inwerking
treding van die wijziging af het aldus gewijzigd bedrag als laatstelijk geno
ten bezoldiging.