-2- 5.De centrale gemeente draagt zorg, dat de slagers uit Breda en de kringgemeenten hun slachtingen kunnen verrichten in een slachthuis met koelinrichtingen onder door de centrale gemeente te stellen voorwaarden, welke voor belanghebbenden uit alle samen werkende gemeenten dezelfde moeten zijn. 4.De Raad van de centrale gemeente hoortalvorens de verordening op de keuringsdienst van zijn gemeente vast te stellen of te wijzigen,de commissie,bedoeld in art. lö van deze regeling. Een afwijkend advies van de bedoelde Commissie wordt bij de aan Gede puteerde Staten in te zenden verordening of wijziging van de verordening overgelegd. Artikel 5. Aan alle deelnemende gemeenten wordt overgelaten: a.de zorg voor het inrichten en instandhouden van een overeenkomstig de eisen der Vlees- keuringswet ingericht gebouw voor noodslachtingen en voor gestorven vee; het gebouw van het openbaar slachthuis te Breda kan daarvoor worden aangewezen; b.het inrichten en instandhouden van een of meer localiteiten, welke voldoen aan de ei sen van de Vleeskeuringswet (S.1919 no.524) alwaar voorwaardelijk goedgekeurd vlees in het klein onder toezicht kan worden verkocnt; c.de zorg voor de destructie van afgekeurd vlees. Artikel 6. Behoudens het bepaalde in art.8 omtrent de bijdragen der kringgemeenten werden de kos ten van deze dienst gedragen door de gemeente Breda. Artikel 7. 1.De regeling voor de heffing en invordering van de keurlonen ge schiedt door iedere gemeente zelfstandig,met dien verstandedat de kringgemeenten keurlonen heffen tot ge lijke bedragen als de keurlonen,zoals die worden geheven in de centrale gemeente.De keurlonen voor slachtingen, uitsluitend bestemd voor huiselijk gebruik,als bedoeld in art.6a van de Vleeskeuringswet (s.1919 no.524zullen gelijk zijn aan die voor de ove rige slachtingen, 2.De deelnemende gemeenten verplichten zich bij afkeuring de helft van het keurloon in rekening te brengen,uitgezonderd voor een gestorven of in nood gedood slachtdier in dien de eigenaar daarvan niet tot afslachting wenst over te gaan en ae keuringsveearts het dier zonder nader onderzoek kan afkeuren, in welk geval geen keurloon zal worden geheven,resp.het geheven keurloon zal worden gerestitueerd. Artikel 8. Tn de kusten van de keuringsdienst wordt door elk der kringgemeenten bijgedragen per in olke gemeente verrichte keuring een bedrag,gelijk aan het voor de betrokken keuring ge heven keurloon,verminderd met: cl voor een eenhoevig dier f 1.- b. voor een rund II 1.- c. voor een kalf II 0.50 d. voor een nuchter kalf fl 0.25 e. voor een varken II 0.50 f. voor een schaap II 0.25 g. voor een geit of bok II 0.25 Artikel 9. 1.Als de ingevolge art.21,lid 1, sub b van de Vleeskeuringswet S.1919 no.524)te bepalen plaatsen,wa.r het onderzoek,bedoeld in art,8,lid l,van die Wet,zal plaats hebben,wer den door elk der deelnemende gemeenten aangewezen het openbaar slachthuis te Breda, -./ils inrichtingen voor het verrichten van noodslachtingen en als inrichtingen waar voor waardelijk goedgekeurd vlees onder toezicht kan worden verkocht - met uitsluiting van andere - door elk der deelnemende gemeenten aangewezen de inrichtingen,g noemd in art, 5 onder a en b,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 1023