GEMEENTE BREDA
Bijlagen 1952
No.517
10 December 1952
1/16027
Voorstel tot vaststelling van het onteigenings
plan voor een gedeelte van het uitbreidingsplan
in hoofdzaken "Brabantpark".
AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA.
In de vergadering van 15 Augustus j.l. heeft Uw College het onteigeningsplan voor
het Westelijk gedeelte van het uitbreidingsplan "Brabantpark" (in hoofdzaken) voorlopig
goedgekeurd (zie ons voorstel van 6 Augustus 1952 no.1/9185 bijl. 515- De daarop betrek
king hebbende stukken hebben vanaf 22 Augustus 1952 gedurende de voorgeschreven termijn
van 30 dagen voor een ieder ter inzage gelegen.
Door de familie Brooymans is tijdig een bezwaarschrift tegen de onteigening van
haar perceel gemeente Breda sectie D 527 ingediend. Dit bezwaarschrift d.d. 15 September
1952 is met het naar aanleiding daarvan uitgebrachte advies van de Hoofdingenieur-
Directeur van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting in de provincie Noord-Brabant van
26 November 1952 no.13506 voor U in de leeskamer ter visie gelegd. Met deze zijn wij van
mening, dat het perceel niet buiten de onteigening kan worden gehouden. Het perceel
van de heer C.A.Brooymans, dat aan zijn twee zonen is verpachtligt midden in het te ont
eigenen gebied en is bestemd voor woningbouw. Overwogen zal worden of het mogelijk is,
de familie Brooymans aan andere grond te helpen.
Met betrekking tot de onderwerpelijke onteigening is, aangezien daarbij agrarische
belangen zijn betrokken het voorlopig advies gevraagd van de Rijksconsulent voor grond
en pachtzaken, de heer Teppema. Deze doelt mede, dat geen overwegende landbouwbelangen zich
tegen de voorgenomen onteigening verzetten mits de grond voor woningbouw c.a. is bestemd,
dat echter, indien het doel van de onteigening is aanleg van park of sportterrein, hij
zich tegen deze bestemming zal moeten verzetten,omdat naar zijn mening de grond voor
dit doel te kostbaar is.
In het thans te onteigenen gedeelte zijn geen gronden voor sportterrein of
plantsoen bestemd. Slechts hier en daar is een groanstrook geprojecteerd.
Wat de onteigening van de terreinen van de tuinbouwschool betreft, merkt de heer
Teppema op, dat er uiteraard voor gewaakt dient te worden, dat het onderwijs voort kan
gaan. Tegen onteigening van de tuin bestaat geen bezwaar.
Deze opmerking is voor ons aanleiding geweest de onteigening van de terreinen van
de Tuinbouwschool nog eens opnieuw in beschouwing te nemen en wij zijn daarbij tot de
conclusie gekomen, dat er geen bezwaar tegen bestaat het gebouw van de school met
de daarbij behorende kassen buiten de onteigening te houden. De onteigening kan bij
deze percelen onzes inzieg^ worden beperkt tot het gedeelte,dat op de voor U ter visie
gelegde tekening no.VIII met rode kleur is aangegeven, terwijl het geai'ceerde
gedeelte buiten de onteigening kan .blijven.
Tenslotte noemt de heer Teppema in zijn advies enkele gevallen, welke specidle
-aandacht -