Uit bovenstaande blijkt dat de prijsvaststelling voer het grootverbruik niet meer doer prijsvoorschriften is gebonden doch dat ten aanzien van het kleinverbruik nog een prijsregeling is gehandhaafd; deze is opgenomen in de Nederlandse Staatscourant van 27 Maart 1952 nr 62 (Prijzenbeschikking Electrische Energie 1952; ligt op de leeskamer ter inzage Verkort weergegeven zegt deze besnh licking he t volgende: 1.de prijs per KWh voor het primaire verbruik, zijnde 24-0 KWh per verbruiksjaar, mag de op 15 October 1951 hoogst toelaatbare prijs niet te boven gaan; 2.voer het overige verbruik mag per KWh een prijs worden berekend gelijk aan de hoogst toelaatbare prijs per 15 October 1951,vermeerderd met 25 5.vastrechtbedragen, meterhuren en andere vergoedingen welke niet per KWh worden bere kend mogen niet hoger gesteld worden dan op de bedragen die op 15 October 1951 hoogst toelaatbaar waren, vermeerderd met 25/ó. In bijzondere gevallen kan, na aanvrage, afwijking van de beschikking worden ver kregen. Wij kunnen ons aansluiten bij de gedachtengang van de regering. De Provinciale i.ocrdbrabantse Electriciteits Maatschappij heeft inmiddels reeds besloten de tarieven voor levering aan de distributiebedrijven te verhogen. De hogere kosten voor ons electriciteitsbedrijf als gevolg van de door de Pro vinciale Noordbrabantse Electriciteits Maatschappij voorgestelde prijsverhoging, re sulterende in een bedrag op jaarbasis van f 270.ÖGO,- zullen in ieder geval door prijs verhoging moeten worden opgevangen ter voorkoming van verstoring van het begrotingseven wicht. Ook voor het eigen bedrijf zijn wij van oordeel dat toepassing moet werden ge geven aan de door de regering gegeven richtlijnen ten aanzien van de te volgen prijs politiek, hetgeen in casu neerkomt op afschrijving op basis van vervangingswaarde en renteberekening naar 5%. Uiteraard spreekt ook het sociale motief hier mee. Van be drijfseconomisch standpunt bezien is afschrijving op basis van vervangingswaarde naar onze mening noodzakelijk, terwijl wij ook tegen de hogere rente van 5/5 geen bezwaar hebben. Wat de sociale zijde betreft zij aangetekend,dat de Minister van Economische Za ken in de hiervoor vermelde electriciteitsnota zegt, dat door een verhoging der klein verbruikerstarieven (met uitsluiting van het primair verbruik) met 25/-,het indexcijfer van de kosten van het levensonderhoud voor gezinnen met een weekinkomen van f 50,- tot f 60,- met 0,3/5 zou stijgen. Zoals uit het navolgende zal blijkfirf. blijven onze voorstellen beneden een verhoging van 25Daarbij dient in aanmerking genomen, dat de stroomverbruikers door bezuiniging op het stroomverbruik een uitwijkmogelijkheid hebben voor deze prijsverhoging. Verder hebben wij overwogen dat door niet-opvolging van de gegeven richtlijnen later moeilijkheden zouden kunnen optreden bij hot aanvragen van de nodige vergunningen voor het doen van nieuwe investeringen. Bij afweging van het voor en tegen hebben wij daarom gemeend Uw College te moeten adviseren de richtlijnen der regering ten aanzien der electriciteitsvoorziening op te volgen, zij het met enige wijziging ten gunste der grotere gezinnen De prijsregeling ten aanzien van het grootverbruik is per 1 April 1952 komen te ▼ervallen;hierdoor kwam de gemeente ten opzichte van de P.N.E.M. met betrekking tot de stroomlevering wederom in dezelfde verhouding te staan als vcór de instelling der prijsregeling voor electrische energie, m.a.w. werd het in 1930 met de P.N.E.M. afgesloten stroomleveringscontract weer volledig bepalend voor de prijs, waartegen de gemeente stroom zou kunnen betrekken. Op grond van dit contract wordt de prijs van de af te nemen stroom beheerst door rie factoren maximale belasting',prijs per kWh. en kolenclausule.De eerste twee fac toren zijn vaste grootheden; de derde factor is variabel,past zich n.l. aan bij de ko- lenprijs. - Indien -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 623