i
GEMEENTE BREDA
Bijlagen 1952
No.248
4 Juni 1952
V/2130
Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van de "verordening tot regeling
van de bezoldiging van de vakleerkrachten
aan de openbare lagere scholen te Breda"
AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA.
Bij Uw besluit d,d. 13 Juni 1951 is vastgesteld de "verordening tot regeling-
van de bezoldiging van de vakleerkrachten aan de openbare lagere scholen te Breda"
Gedeputeerde Staten hebben ons medegedeeld, dat de Minister van Binnenlandse
Zaken zich, met uitzondering van^de hierna genoemde punten, met deze bezoldigings
regeling kan verenigen. (bijl.II
1. voor de vakleerkrachten in zingen, tekenen (akte l.o.) en handenarbeid bij het
u.l.o.- zal volstaan dienen te worden met een salaris van 107*- tot 150.-
per klokuur per jaar (periodieke verhogingen 3 x 6.- plus 5 x 5.-).
2. voor de leerkrachten in het bezit van de l.o.-akte voor de vakken Frans, Duits,
Engels, Wiskunde en Handelskennis bij het u.l.o. wordt een salaris van ƒ.107»-
tot 162.- per klokuur per jaar (periodieke verhogingen 5 x 8.- plus
3 x 5*-) aanvaardbaar geacht.
In verband hiermede verzoeken Gedeputeerde Staten de verordening dienover
eenkomstig te wijzigen.
Ter voldoening aan het gestelde in artikel 62 van het "ambtenarenreglement
voor de onderwijzers 1948" is het ontwerf-besluit tot wijziging van de salarisre
geling voor de vakleerkrachten (bijl.III toegezonden aan de daarvoor in aanmer
king komende onderwijzersorganisaties zijnde:
1. de afdeling Breda van. de Katholieke Onderwijzersbond;
2. de afdeling Breda der Nederlandse Onderwijzersvereniging.
Eerstgenoemde organisatie heeft medegedeeld geen opmerkingen te hebben ten
aanzien van het ontwerp, (bijl. 'IV
De plaatselijke afdeling va. de N.O.V. heeft naar aanleiding hiervan enige
wensen ten aanzien van de salariëring der vakleerkrachten kenbaar gemaakt, (bijl.
V welke het bestaande systeem echter zodanig doorkruisen, dat tegemoetkoming
hieraan niet mogelijk is zonder grondige herziening der bestaande schalen. Reden
hiervoor is, dat deze organisatie van andere beginselen uitgaat dan die, welke des
tijds de basis vormden van de door de Ministers van Binnenlandse Zaken, van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen en van Financiën opgestelde normen, waarop de veror
dening dezer gemeente is afgestemd.
-Aangezien-